Gedicht
Raúl Zurita
Song for his disappeared love
I sang. I sang about love, with my face soaked I sang about love and the boys they smiled at me. I sang harder, with passion, the dream and tears. I sang the song about the old concrete warehouses. One on top of the other dozens of niches filled them. In each there’s a country, like children, they’re dead. They all lay there, black countries, Africa and wetbacks. I sang like this to them about love sorrow to the countries. Thousands of crosses filled the countryside. All her enamored woman this is how I sang. I sang love:It was agony, the beatings and we broke into
pieces. I managed to hear you but the light
was fading.
I searched for you among the ruined, I spoke
with you. What was left of you saw me and I
held you.
It all ended. Nothing’s left. But dead I love
you and we love one another even though no
one can understand.
Oh, great glaciers close in, great glaciers ceilings over our love.
Eh raspy girl, my lovely boy cried out, the dinosaurs are waking up. The helicopters come down and down.
Where the old warehouses are, the real high walls with TV towers.
You could end up on those screens, oh yes my love.
In my dreams I turn the dial and there you are in black and white.
I say: – that’s the guy in my dream, it’s the guy in my dream.
When I wake there’re only wounded people in a long yard and scalps hanging from the antennas.
Listen friends – I yelled out – those times have passed already. They just laughed at me.
They marked the guys and with bayonet blows cut their hair.
You smoke pot? You sniff neoprene? What kind of shit you smoke dirty red?
But they’re lovely. With all that I go on the rag when I see them, wet my bed and smoke.
I fall in love with them, do myself up and paint my whole face. Drenched in tears I say hello,
but everyone today dreams the dream of death, oh yes pretty boy.
Great glaciers come now to take away the remains of our love.
Great glaciers come to swallow the niches of our love.
The niches are one in front of the other.
From far off they look like blocks.
I saw everything while they were hitting me hard but I turned, and my warden couldn’t hold me back.
Over there I got to know colors and saw the True God yelling inside the freezing concrete warehouses,
howling inside the phantom concrete warehouses,
getting completely soaked in the not possible concrete warehouses.
Chilean ass – my mother’d put me down – your time will come too.
I went all over the place and saw my parents without even leaving.
They’re like God.
But they don’t know their pup is dying of love and blows in the old warehouses.
Now they look for me my poor folks, scared to death.
Knocking us up with thick spits, together, young and old we will be broken.
– Oh love we’ll break.
– Oh love we’ll break.
The wetback generation sings folk, dances rock, but they’re all dying with their eyes blindfolded in the warehouse bowels.
in each niche there’s a country, they are there, they are the South American countries.
Great glaciers come to collect them.
white glaciers, yes brother, ceiling over they draw near.
My girl died, my boy died, they all disappeared.
Deserts of love.
Oh, love, broken we fell and as I fell I
wept looking at you. It was blow after
blow, but the last ones weren’t necessary.
We barely managed to drag ourselves
among the fallen bodies to stay together,
to stay one next to the other.
Loneliness isn’t hard, nothing has
happened and my dream lifts up and falls
like always. Like days. Like the night.
All my love is here and here it stays:
Bound to the rocks the sea and the mountains.
Bound, bound to the rocks the sea and the mountains.
I went all over.
My friends sobbed inside the old concrete warehouses.
The kids howled.
Come on, we got to where they said – I yelled to my pretty boy.
My face dripping the gentlemen came with me.
But I couldn’t find anyone to say “good morning” to, only some witches with a mouser ordering a real bloody one for me.
I said – you’re crazy, and they said – don’t believe it.
Only the crosses could be seen and the two old warehouses covered by something.
From one bayonet blow they clipped my shoulder and I felt my arm as I fell to the grass.
Then with it they beat my friends.
They went on and on but when they began to strike my parents I ran to the urinal to throw up.
Immense prairies formed with each heave, the clouds breaking the sky and the hills coming on.
What’s your name and what do you do they asked me.
Look he’s got a tight ass. What’s your name tight ass bastard bitch, they said.
But my love is still bound on the rocks, the sea and the mountains.
But my love I tell you, is still stuck on the rocks, the sea and mountains.
They don’t know the goddamned concrete warehouses.
They are them. I come with my friends sobbing.
I come from all over.
I smoke and hook up with the guys. Just some old fashioned hook up.
It’s good for seeing colors.
I’m telling you, they dig us out at our doors.
I’m telling you, they rip us apart, oh yes, pretty boy.
Of course – said the guard, you have to yank the cancer from its root, oh yes, oh yes
My sliced up shoulder bled and the blood it was foul.
If you turn around you can see the two huge warehouses.
Marks of TNT, guards and thick barbed wire cover its broken glass.
But they won’t ever find us because our love is bound to the rocks, to the sea and the mountains.
Bound, bound to the rocks, to the sea and the mountains.
Bound, bound to the rocks, to the sea and the mountains.
My girl died, my boy died, they all disappeared.
Deserts of love.
© Translation: 2016, Anna Deeny Morales
From: Sky Below: Selected Works by Raúl Zurita
Publisher: Northwestern UP, Chicago, 2016
From: Sky Below: Selected Works by Raúl Zurita
Publisher: Northwestern UP, Chicago, 2016
Lied voor zijn verdwenen gelifde
Ik zong, ik zong over liefde, met kletsnat gezicht zong ik over liefde en de jongens lachten naar me. Ik zong harder, nu met passie, dromen, tranen. Ik zong het lied van de oude betonnen loodsen. Ze waren gevuld met tientallen nissen de ene bovenop de andere. In elk ervan bevindt zich een land, het zijn net kinderen, ze zijn dood. Daar rusten ze allemaal, zwarte landen, Afrika en latino’s. Zo zong ik voor hen over liefde verdriet voor de landen. Duizenden kruizen vulden de velden tot aan het einde. Helemaal haar geliefde zong ik zo. Ik zong de liefde:Het was marteling, de klappen, en we
braken in stukken. Ik kon je nog net horen
maar het licht doofde.
Ik zocht je tussen de verwoesten, praatte
met je. Je overblijfselen keken me aan en ik
omhelsde je.
Alles is afgelopen. Er is niets over. Maar in
je dood heb ik je lief en hebben wij elkaar
lief ook al kan niemand dat begrijpen.
O, grote gletsjers zijn in aantocht, grote gletsjers boven de daken van onze liefde.
Hé hese, schreeuwde mijn mooie jongen, de dinosauriërs staan op. De helikopters dalen en dalen.
Waar de oude loodsen rusten, de torenhoge muren met tv-antennes.
Jij zou op de schermen kunnen verschijnen, o, ja mijn liefste.
In mijn dromen draai ik aan knoppen en daar verschijn je, in zwart-wit.
Ik zeg: dat is de jongen uit mijn dromen, dat is de jongen uit mijn dromen.
Als ik wakker word zijn er alleen nog gewonden in een lange binnentuin en hoofdhuiden bungelend aan de antennes.
Luister vrienden riep ik naar ze die tijden zijn voorbij. Ze lachten alleen om me.
Ze merkten de jongens en met een bajonet hakten ze hun haren af.
Rook je marihuana? Snuif je neopreen? Wat voor troep rook je smerige rooie?
Maar ze zijn mooi. Toch lek ik bloed als ik ze zie, maak het bed nat en rook.
Ik word verliefd op ze, tut me op met make-up overal. Badend in tranen begroet ik ze.
Maar iedereen droomt vandaag de droom van de dood, o, ja mooie jongen.
Grote gletsjers komen de overblijfselen van onze liefde halen.
Grote gletsjers komen de nissen van onze liefde opslokken.
De muren vol nissen staan tegenover elkaar.
Vanuit de verte lijken het blokken.
Dat alles zag ik toen ze me sloegen, maar ik ging ervandoor en mijn bewaker kon me niet tegenhouden.
Daar leerde ik over kleuren en zag ik de ware God schreeuwend in de ijzige betonnen loodsen,
jankend in de spookachtige betonnen loodsen,
doorweekt rakend in de onmogelijke betonnen loodsen.
Chileense ezel, hoonde mijn moeder, jouw tijd komt nog wel.
Ik reisde naar vele plaatsen en zag mijn ouders zonder daar weg te gaan.
Ze zijn als God.
Maar zij weten niet dat hun kleine puppy op sterven ligt door liefde en klappen in de oude loodsen.
Nu zoeken ze me die arme doodsbange ouwelui.
We werden allemaal bezwangerd met dikke fluimen, jong en oud tegelijk, we zullen uiteenbarsten.
– O liefste we zullen uiteenbarsten.
– O liefste we zullen uiteenbarsten.
De latinogeneratie zingt folk, danst rock, maar ze gaan allemaal
dood met geblinddoekte ogen in de buik van de loodsen.
In elke nis bevindt zich een land, daar zijn ze, het zijn de Zuid-Amerikaanse landen.
Grote gletsjers komen ze halen.
Witte gletsjers, ja broer, komen naderbij boven de daken.
Mijn meisje is dood, mijn jongen is dood, ze zijn allemaal verdwenen.
Woestijnen van liefde.
O liefste, gebroken vielen we en in mijn val
huilde ik toen ik je aankeek. Het was klap na
klap maar de laatste waren niet meer nodig.
We konden ons maar net voortslepen tussen
de gevallen lichamen om samen te blijven,
om aan elkaars zijde te blijven.
Zelfs eenzaamheid is niet moeilijk, er is niets
gebeurd en mijn slaap komt op en zakt weg
zoals altijd, zoals de dagen. Zoals de nacht.
Al mijn liefde is hier en blijft hier achter.
Gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Gekleefd, gekleefd aan de rotsen de zee en aan de bergen.
Ik trok door alle windstreken.
Mijn vrienden snikten in de oude betonnen loodsen.
De jongens jankten.
Kom, we zijn nu waar ze zeiden, riep ik naar mijn mooie jongen.
Mijn druipende gezicht, de heren liepen met me mee.
Maar ik zag niemand om “goedemorgen” tegen te zeggen, alleen een paar tovenaars met mausers die een flink bloedbad voor mij bestelden.
Ik zei: jullie zijn gek, zij zeiden: geloof het niet.
Alleen de kruizen waren zichtbaar en de twee oude loodsen, bedekt met iets.
Met een bajonet hakten ze mijn schouder af en ik voelde mijn arm toen ik neerviel op het gras.
Daarna sloegen ze daarmee mijn vrienden.
Ze gingen door en door, maar toen ze mijn ouders afranselden rende ik naar het urinoir om over te geven.
Uitgestrekte weiden vormden zich in elk van de bogen, de wolken braken de hemel en de heuvels naderden.
Hoe heet je en wat doe je vroegen ze me.
Kijk hij heeft een lekkere kont. Hoe heet je lekker kontje bastaardmeisje, vroegen ze me.
Maar mijn liefde is nu gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Maar mijn liefde zeg ik tegen je, zit vast aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Zij weten niets van die vervloekte betonnen loodsen.
Zij zijn. Ik kom met mijn vrienden, snikkend.
Ik kom overal vandaan.
Ik kom huilend. Ik rook en pap aan met de jongens.
Hiermee zie je kleuren beter.
Maar ze graven ons uit voor de deuren.
Maar alles zal nieuw zijn, zeg ik tegen je, o, ja mooie jongen.
Natuurlijk, zei de bewaker, je moet het kwaad met wortel en tak uitroeien, o, ja o, ja.
Mijn afgesneden schouder bloedde en het rook vreemd dat bloed.
Als je je omdraait zie je de twee enorme loodsen.
Sporen van TNT, bewakers en dik prikkeldraad bedekken de kapotte ramen.
Maar ons zullen ze nooit vinden want onze liefde is gekleefd aan de rotsen de zee en aan de bergen.
Gekleefd, gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Gekleefd, gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Mijn meisje is dood, mijn jongen is dood, ze zijn allemaal verdwenen.
Woestijnen van liefde.
© Vertaling: 2019, Lisa Thunnissen
Canto a su amor desaparecido (fragmentos)
Canté, canté de amor, con la cara toda bañada canté de amor y los muchachos me sonrieron. Más fuerte canté, la pasión puse, el sueño, la lágrima. Canté la canción de los viejos galpones de concreto. Unos sobre otros decenas de nichos los llenaban. En cada uno hay un país, son como niños, están muertos. Todos yacen allí, países negros, África y sudacas. Yo les canté así de amor la pena a los países. Miles de cruces llenaban hasta el fin el campo. Entera su enamorada canté así. Canté el amor:
Fue el tormento, los golpes, y en pedazos
nos rompimos. Yo alcancé a oírte pero la
luz se iba.
Te busqué entre los destrozados, hablé
contigo. Tus restos me miraron y yo te
abracé.
Todo acabó. No queda nada. Pero
muerta te amo y nos amamos aunque
esto nadie pueda entenderlo.
Ay, grandes glaciares se acercan, grandes glaciares sobre los techos de nuestro amor.
Eh ronca, gritó mi lindo, los dinosaurios se levantan. Los helicópteros bajan y bajan.
Donde yacen los viejos galpones, las paredes muy altas con torres de T.V.
Tú podrías aparecer en las pantallas, oh sí amor.
En mis sueños enciendo el dial y allí apareces en blanco y negro.
Digo: – ése es el chico que yo soñaba, ése es el chico que yo soñaba.
Cuando despierto sólo hay heridos en un largo patio y cueros cabelludos colgando de las antenas.
Oigan amigos -les grité- esas épocas ya pasaron. Sólo se rieron de mí.
Marcaron a los muchachos y a bayonetazos les cortaron el pelo.
¿Fumas marihuana? ¿Aspiras neoprén? ¿Qué mierda fumas rojo asqueroso?
Pero son lindos. Aún así yo me reglo de verlos, mojo la cama y fumo.
Yo me enamoro de ellos, me regio y me pinto entera. Envuelta en lágrimas los saludo.
Pero todos sueñan hoy el sueño de la muerte, oh sí lindo chico.
Grandes glaciares vienen a llevarse ahora los restos de nuestro amor.
Grandes glaciares vienen a tragarse los nichos de nuestro amor.
Las nicherías están unas frente a las otras.
De lejos parecen bloques.
Todo lo vi mientras me daban, pero me viré y mi guardián no pudo retenerme.
Allí conocí los colores y vi al verdadero Dios gritando dentro de los helados galpones de concreto.
Aullando dentro de los fantasmales galpones de concreto.
Mojándome entera dentro de los imposibles galpones de concreto.
Mula chilena -me insultaba mi madre- ya llegará también tu hora.
Me viré por muchos lugares y vi a mis viejos sin salir de allí.
Son como Dios.
Pero ellos no saben que su cachorra se está muriendo de amor y golpes en los viejos galpones.
Ahora me buscan pobres viejos ateridos.
Preñándonos de gruesos escupitajos juntos, jóvenes y viejos, reventaremos.
– Ay amor reventaremos.
– Ay amor reventaremos.
La generación sudaca canta folk, baila rock, pero todos se están muriendo con la vista vendada en la barriga de los galpones.
En cada nicho hay un país, están allí, son los países sudamericanos.
Grandes glaciares vienen a recogerlos.
Blancos glaciares, sí hermano, sobre los techos se acercan.
Murió mi chica, murió mi chico, desaparecieron todos.
Desiertos de amor.
Ay amor, quebrados caímos y en la caída
lloré mirándote. Fue golpe tras golpe,
pero los últimos ya no eran necesarios.
Apenas un poco nos arrastramos entre
los cuerpos caídos para quedar juntos,
para quedar uno al lado del otro.
No es duro ni la soledad, nada ha
sucedido y mi sueño se alza y cae como
siempre, como los días. Como la noche.
Todo mi amor está aquí y se ha quedado.
lloré mirándote. Fue golpe tras golpe,
pero los últimos ya no eran necesarios.
Apenas un poco nos arrastramos entre
los cuerpos caídos para quedar juntos,
para quedar uno al lado del otro.
No es duro ni la soledad, nada ha
sucedido y mi sueño se alza y cae como
siempre, como los días. Como la noche.
Todo mi amor está aquí y se ha quedado.
Pegado a las rocas, al mar y a las montañas.
Pegado, pegado, a las rocas al mar y a las montañas.
Recorrí muchas partes.
Mis amigos sollozaban dentro de los viejos galpones de concreto.
Los muchachos aullaban.
Vamos, hemos llegado donde nos decían – le grité a mi lindo chico.
Goteando de la cara me acompañaban los Sres.
Pero a nadie encontré para decirle “buenos días”, sólo unos brujos con máuser ordenándome una bien sangrienta.
Yo les dije – están locos, ellos dijeron – no lo creas.
Sólo las cruces se veían y los viejos galpones cubiertos de algo.
De un bayonetazo me cercenaron el hombro y sentí mi brazo al caer al pasto.
Y luego con él golpearon a mis amigos.
Siguieron y siguieron, pero cuando les empezaron a dar a mis padres corrí al urinario a vomitar.
Inmensas praderas se formaban en cada una de las arcadas, las nubes rompiendo el cielo y los cerros acercándose.
Cómo te llamas y qué haces me preguntaron.
Mira tiene un buen culo. Cómo te llamas buen culo bastarda chica, me preguntaron.
Pero mi amor ha quedado pegado a las rocas, al mar y a las montañas.
Pero mi amor te digo, ha quedado adherido a las rocas, al mar y a las montañas.
Ellas no conocen los malditos galpones de concreto.
Ellas son. Yo vengo con mis amigos sollozando.
Yo vengo de muchos lugares.
Yo vengo llorando. Fumo y pongo con los chicos.
Es bueno para ver colores.
Pero nos están cavando frente a las puertas.
Pero todo será nuevo, te digo, oh sí lindo chico.
Claro – dijo el guardia, hay que arrancar el cáncer de raíz,
oh sí, oh sí.
El hombro cortado me sangraba y era el olor raro la sangre.
Dando vuelta se ven los dos enormes galpones.
Marcas de T.N.T., guardias y gruesas alambradas cubren sus vidrios rotos.
Pero a nosotros nunca nos hallarán porque nuestro amor está pegado a las rocas al mar y a las montañas.
Pegado, pegado a las rocas, al mar y las montañas.
Pegado, pegado a las rocas, al mar y las montañas.
Murió mi chica, murió mi chico, desaparecieron todos.
Desiertos de amor.
© 1985, Raúl Zurita
From: Canto a su amor desaparecido
Publisher: Editorial Universitaria, Santiago de Chile
From: Canto a su amor desaparecido
Publisher: Editorial Universitaria, Santiago de Chile
Gedichten
Gedichten van Raúl Zurita
Close
Lied voor zijn verdwenen gelifde
Ik zong, ik zong over liefde, met kletsnat gezicht zong ik over liefde en de jongens lachten naar me. Ik zong harder, nu met passie, dromen, tranen. Ik zong het lied van de oude betonnen loodsen. Ze waren gevuld met tientallen nissen de ene bovenop de andere. In elk ervan bevindt zich een land, het zijn net kinderen, ze zijn dood. Daar rusten ze allemaal, zwarte landen, Afrika en latino’s. Zo zong ik voor hen over liefde verdriet voor de landen. Duizenden kruizen vulden de velden tot aan het einde. Helemaal haar geliefde zong ik zo. Ik zong de liefde:Het was marteling, de klappen, en we
braken in stukken. Ik kon je nog net horen
maar het licht doofde.
Ik zocht je tussen de verwoesten, praatte
met je. Je overblijfselen keken me aan en ik
omhelsde je.
Alles is afgelopen. Er is niets over. Maar in
je dood heb ik je lief en hebben wij elkaar
lief ook al kan niemand dat begrijpen.
O, grote gletsjers zijn in aantocht, grote gletsjers boven de daken van onze liefde.
Hé hese, schreeuwde mijn mooie jongen, de dinosauriërs staan op. De helikopters dalen en dalen.
Waar de oude loodsen rusten, de torenhoge muren met tv-antennes.
Jij zou op de schermen kunnen verschijnen, o, ja mijn liefste.
In mijn dromen draai ik aan knoppen en daar verschijn je, in zwart-wit.
Ik zeg: dat is de jongen uit mijn dromen, dat is de jongen uit mijn dromen.
Als ik wakker word zijn er alleen nog gewonden in een lange binnentuin en hoofdhuiden bungelend aan de antennes.
Luister vrienden riep ik naar ze die tijden zijn voorbij. Ze lachten alleen om me.
Ze merkten de jongens en met een bajonet hakten ze hun haren af.
Rook je marihuana? Snuif je neopreen? Wat voor troep rook je smerige rooie?
Maar ze zijn mooi. Toch lek ik bloed als ik ze zie, maak het bed nat en rook.
Ik word verliefd op ze, tut me op met make-up overal. Badend in tranen begroet ik ze.
Maar iedereen droomt vandaag de droom van de dood, o, ja mooie jongen.
Grote gletsjers komen de overblijfselen van onze liefde halen.
Grote gletsjers komen de nissen van onze liefde opslokken.
De muren vol nissen staan tegenover elkaar.
Vanuit de verte lijken het blokken.
Dat alles zag ik toen ze me sloegen, maar ik ging ervandoor en mijn bewaker kon me niet tegenhouden.
Daar leerde ik over kleuren en zag ik de ware God schreeuwend in de ijzige betonnen loodsen,
jankend in de spookachtige betonnen loodsen,
doorweekt rakend in de onmogelijke betonnen loodsen.
Chileense ezel, hoonde mijn moeder, jouw tijd komt nog wel.
Ik reisde naar vele plaatsen en zag mijn ouders zonder daar weg te gaan.
Ze zijn als God.
Maar zij weten niet dat hun kleine puppy op sterven ligt door liefde en klappen in de oude loodsen.
Nu zoeken ze me die arme doodsbange ouwelui.
We werden allemaal bezwangerd met dikke fluimen, jong en oud tegelijk, we zullen uiteenbarsten.
– O liefste we zullen uiteenbarsten.
– O liefste we zullen uiteenbarsten.
De latinogeneratie zingt folk, danst rock, maar ze gaan allemaal
dood met geblinddoekte ogen in de buik van de loodsen.
In elke nis bevindt zich een land, daar zijn ze, het zijn de Zuid-Amerikaanse landen.
Grote gletsjers komen ze halen.
Witte gletsjers, ja broer, komen naderbij boven de daken.
Mijn meisje is dood, mijn jongen is dood, ze zijn allemaal verdwenen.
Woestijnen van liefde.
O liefste, gebroken vielen we en in mijn val
huilde ik toen ik je aankeek. Het was klap na
klap maar de laatste waren niet meer nodig.
We konden ons maar net voortslepen tussen
de gevallen lichamen om samen te blijven,
om aan elkaars zijde te blijven.
Zelfs eenzaamheid is niet moeilijk, er is niets
gebeurd en mijn slaap komt op en zakt weg
zoals altijd, zoals de dagen. Zoals de nacht.
Al mijn liefde is hier en blijft hier achter.
Gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Gekleefd, gekleefd aan de rotsen de zee en aan de bergen.
Ik trok door alle windstreken.
Mijn vrienden snikten in de oude betonnen loodsen.
De jongens jankten.
Kom, we zijn nu waar ze zeiden, riep ik naar mijn mooie jongen.
Mijn druipende gezicht, de heren liepen met me mee.
Maar ik zag niemand om “goedemorgen” tegen te zeggen, alleen een paar tovenaars met mausers die een flink bloedbad voor mij bestelden.
Ik zei: jullie zijn gek, zij zeiden: geloof het niet.
Alleen de kruizen waren zichtbaar en de twee oude loodsen, bedekt met iets.
Met een bajonet hakten ze mijn schouder af en ik voelde mijn arm toen ik neerviel op het gras.
Daarna sloegen ze daarmee mijn vrienden.
Ze gingen door en door, maar toen ze mijn ouders afranselden rende ik naar het urinoir om over te geven.
Uitgestrekte weiden vormden zich in elk van de bogen, de wolken braken de hemel en de heuvels naderden.
Hoe heet je en wat doe je vroegen ze me.
Kijk hij heeft een lekkere kont. Hoe heet je lekker kontje bastaardmeisje, vroegen ze me.
Maar mijn liefde is nu gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Maar mijn liefde zeg ik tegen je, zit vast aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Zij weten niets van die vervloekte betonnen loodsen.
Zij zijn. Ik kom met mijn vrienden, snikkend.
Ik kom overal vandaan.
Ik kom huilend. Ik rook en pap aan met de jongens.
Hiermee zie je kleuren beter.
Maar ze graven ons uit voor de deuren.
Maar alles zal nieuw zijn, zeg ik tegen je, o, ja mooie jongen.
Natuurlijk, zei de bewaker, je moet het kwaad met wortel en tak uitroeien, o, ja o, ja.
Mijn afgesneden schouder bloedde en het rook vreemd dat bloed.
Als je je omdraait zie je de twee enorme loodsen.
Sporen van TNT, bewakers en dik prikkeldraad bedekken de kapotte ramen.
Maar ons zullen ze nooit vinden want onze liefde is gekleefd aan de rotsen de zee en aan de bergen.
Gekleefd, gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Gekleefd, gekleefd aan de rotsen, de zee en aan de bergen.
Mijn meisje is dood, mijn jongen is dood, ze zijn allemaal verdwenen.
Woestijnen van liefde.
© 2019, Lisa Thunnissen
From: Canto a su amor desaparecido
From: Canto a su amor desaparecido
Song for his disappeared love
I sang. I sang about love, with my face soaked I sang about love and the boys they smiled at me. I sang harder, with passion, the dream and tears. I sang the song about the old concrete warehouses. One on top of the other dozens of niches filled them. In each there’s a country, like children, they’re dead. They all lay there, black countries, Africa and wetbacks. I sang like this to them about love sorrow to the countries. Thousands of crosses filled the countryside. All her enamored woman this is how I sang. I sang love:It was agony, the beatings and we broke into
pieces. I managed to hear you but the light
was fading.
I searched for you among the ruined, I spoke
with you. What was left of you saw me and I
held you.
It all ended. Nothing’s left. But dead I love
you and we love one another even though no
one can understand.
Oh, great glaciers close in, great glaciers ceilings over our love.
Eh raspy girl, my lovely boy cried out, the dinosaurs are waking up. The helicopters come down and down.
Where the old warehouses are, the real high walls with TV towers.
You could end up on those screens, oh yes my love.
In my dreams I turn the dial and there you are in black and white.
I say: – that’s the guy in my dream, it’s the guy in my dream.
When I wake there’re only wounded people in a long yard and scalps hanging from the antennas.
Listen friends – I yelled out – those times have passed already. They just laughed at me.
They marked the guys and with bayonet blows cut their hair.
You smoke pot? You sniff neoprene? What kind of shit you smoke dirty red?
But they’re lovely. With all that I go on the rag when I see them, wet my bed and smoke.
I fall in love with them, do myself up and paint my whole face. Drenched in tears I say hello,
but everyone today dreams the dream of death, oh yes pretty boy.
Great glaciers come now to take away the remains of our love.
Great glaciers come to swallow the niches of our love.
The niches are one in front of the other.
From far off they look like blocks.
I saw everything while they were hitting me hard but I turned, and my warden couldn’t hold me back.
Over there I got to know colors and saw the True God yelling inside the freezing concrete warehouses,
howling inside the phantom concrete warehouses,
getting completely soaked in the not possible concrete warehouses.
Chilean ass – my mother’d put me down – your time will come too.
I went all over the place and saw my parents without even leaving.
They’re like God.
But they don’t know their pup is dying of love and blows in the old warehouses.
Now they look for me my poor folks, scared to death.
Knocking us up with thick spits, together, young and old we will be broken.
– Oh love we’ll break.
– Oh love we’ll break.
The wetback generation sings folk, dances rock, but they’re all dying with their eyes blindfolded in the warehouse bowels.
in each niche there’s a country, they are there, they are the South American countries.
Great glaciers come to collect them.
white glaciers, yes brother, ceiling over they draw near.
My girl died, my boy died, they all disappeared.
Deserts of love.
Oh, love, broken we fell and as I fell I
wept looking at you. It was blow after
blow, but the last ones weren’t necessary.
We barely managed to drag ourselves
among the fallen bodies to stay together,
to stay one next to the other.
Loneliness isn’t hard, nothing has
happened and my dream lifts up and falls
like always. Like days. Like the night.
All my love is here and here it stays:
Bound to the rocks the sea and the mountains.
Bound, bound to the rocks the sea and the mountains.
I went all over.
My friends sobbed inside the old concrete warehouses.
The kids howled.
Come on, we got to where they said – I yelled to my pretty boy.
My face dripping the gentlemen came with me.
But I couldn’t find anyone to say “good morning” to, only some witches with a mouser ordering a real bloody one for me.
I said – you’re crazy, and they said – don’t believe it.
Only the crosses could be seen and the two old warehouses covered by something.
From one bayonet blow they clipped my shoulder and I felt my arm as I fell to the grass.
Then with it they beat my friends.
They went on and on but when they began to strike my parents I ran to the urinal to throw up.
Immense prairies formed with each heave, the clouds breaking the sky and the hills coming on.
What’s your name and what do you do they asked me.
Look he’s got a tight ass. What’s your name tight ass bastard bitch, they said.
But my love is still bound on the rocks, the sea and the mountains.
But my love I tell you, is still stuck on the rocks, the sea and mountains.
They don’t know the goddamned concrete warehouses.
They are them. I come with my friends sobbing.
I come from all over.
I smoke and hook up with the guys. Just some old fashioned hook up.
It’s good for seeing colors.
I’m telling you, they dig us out at our doors.
I’m telling you, they rip us apart, oh yes, pretty boy.
Of course – said the guard, you have to yank the cancer from its root, oh yes, oh yes
My sliced up shoulder bled and the blood it was foul.
If you turn around you can see the two huge warehouses.
Marks of TNT, guards and thick barbed wire cover its broken glass.
But they won’t ever find us because our love is bound to the rocks, to the sea and the mountains.
Bound, bound to the rocks, to the sea and the mountains.
Bound, bound to the rocks, to the sea and the mountains.
My girl died, my boy died, they all disappeared.
Deserts of love.
© 2016, Anna Deeny Morales
From: Sky Below: Selected Works by Raúl Zurita
Publisher: 2016, Northwestern UP, Chicago
From: Sky Below: Selected Works by Raúl Zurita
Publisher: 2016, Northwestern UP, Chicago
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère