Gedicht
Carolyn Forché
HUE: FROM A NOTEBOOK
HUÉ: UIT EEN NOTITIEBOEKJE
De lichten aan de overkant zijn de ontwakende stad.Het water glinstert van de denkbeeldige vissen.
Niet ver van hier liggen de botten van coniferen,
aangespoeld uit zee en opgestapeld door de wind.
Op sommige ochtenden loop ik eroverheen,
van bot naar bot, tot aan de vuurtoren.
Een vreemde kever heeft de bomen kaalgevreten.
Misschien is hij meegelift met een van de schepen waarop
muziek klinkt in de haven, of hij was hier altijd al, een gevleugeld
juweel, maar werd in het verleden koest gehouden door de kou
van een winter die niet langer komt.
Er woont een uil in de spar achter ons, maar hij is wit,
bedoeld om door te gaan voor een pak sneeuw op een tak.
Men zegt dat hij de enige overgebleven uil is. Ik hoor hem ’s nachts
luisteren naar de laatste der muizen en aan geen andere uil hoe vragen.
© Vertaling: 2021, Astrid Staartjes
HUE: FROM A NOTEBOOK
We went down the Perfume River by dragon boatas far as the pagoda of the three golden Buddhas.
Pray here. You can ask for happiness.
We light joss sticks, send votives downriver in paper sacks,
then have trouble disembarking from the boat.
Our bodies disembark, our souls remain.
A thousand lanterns drift, a notebook opens in the dark
to a page where moonlight makes a sound.
These soldiers are decades from war now:
pewter-haired, steel-haired, a moon caught in plumeria.
We are like the clouds that pass and pass.
What does it matter then if we are not the same as clouds?
There was then the whir of stork wings, and bicycle chains ringing.
It is still now the way the air is still just before the mine explodes.
Once we fired at each other. Now we pass silence back and forth.
On the ten thousand graves, we lay chrysanthemum.
© 2020, Carolyn Forché
From: In the Lateness of the World
Publisher: Penguin, New York
From: In the Lateness of the World
Publisher: Penguin, New York
Gedichten
Gedichten van Carolyn Forché
Close
HUÉ: UIT EEN NOTITIEBOEKJE
De lichten aan de overkant zijn de ontwakende stad.Het water glinstert van de denkbeeldige vissen.
Niet ver van hier liggen de botten van coniferen,
aangespoeld uit zee en opgestapeld door de wind.
Op sommige ochtenden loop ik eroverheen,
van bot naar bot, tot aan de vuurtoren.
Een vreemde kever heeft de bomen kaalgevreten.
Misschien is hij meegelift met een van de schepen waarop
muziek klinkt in de haven, of hij was hier altijd al, een gevleugeld
juweel, maar werd in het verleden koest gehouden door de kou
van een winter die niet langer komt.
Er woont een uil in de spar achter ons, maar hij is wit,
bedoeld om door te gaan voor een pak sneeuw op een tak.
Men zegt dat hij de enige overgebleven uil is. Ik hoor hem ’s nachts
luisteren naar de laatste der muizen en aan geen andere uil hoe vragen.
© 2021, Astrid Staartjes
From: In the Lateness of the World
From: In the Lateness of the World
HUE: FROM A NOTEBOOK
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère