Poetry International Poetry International
Gedicht

Antonio Gamoneda

I KNOW the butcher bird

I KNOW the butcher bird. He sings and they come flocking to his white claws. Later, he crucifies them on the hawthorns. He cracks and sings because of love and feeds on what he crucifies. He dreams of bloody petals. Who knows if it’s the bird who weeps.

In other times,

I saw the horse’s soul, its teeth against the dew. There is a horse inside my eyes and it’s the father of the ones who later learned to weep. Now

someone treads upon my dreams. I think of how the snakes passed sleekly over my heart

to listen to the blood. Where? In the blue fistula or in the blind arteries? There, iron whistles, or perhaps it burns; we’re nothing more than miserable hemoglobin. There, the bones weep, their music intervening in the bodies. Finally, purified by cold, we’re real in disappearance.

Shit and love under earthly light. I abandon my veins to the fecundity of the black seeds and my heart to the insects.

My heart, this humid cavern that, with neither end nor cause, impersonates the systole’s monotony.

IK KEN de klapekster.

IK KEN de klapekster. Hij zingt en de vogels snellen op zijn witte klauwen toe. Daarna kruisigt hij hen op de haagdoorns. Hij verscheurt en zingt uit liefde en voedt zich met wat hij kruisigt. Hij droomt van bebloede bloembladeren. Je weet niet of het een vogel is die huilt.
 
In een andere tijd
 
heb ik de ziel van het paard gezien, zijn gebit in de dauw. Er staat een paard in mijn ogen en het is de vader van degenen die daarna leerden huilen. Nu
 
is er iemand die over mijn dromen loopt. Ik herinner mij dat de slangen zachtjes over mijn hart gleden.
 
Naar het bloed luisteren. Waar? In de blauwe fistel of in de blinde slagaders? Daar fluit het ijzer, of brandt het, wie zal het zeggen: we zijn maar miserabele hemoglobine. Daar huilen de botten en hun muziek zet zich tussen de lichamen. Uiteindelijk, gezuiverd door de koude, zijn we reëel in de verdwijning.
 
Stront en liefde onder het aardse licht. Ik laat mijn aderen over aan de vruchtbaarheid van de zwarte zaden en mijn hart aan de insecten.
 
Mijn hart, die vochtige grot die zonder doel of oorzaak de eentonigheid van de systole veinst.

CONOZCO al pájaro verdugo. Canta y las aves acuden a sus blancas uñas. Luego, las crucifica en los espinos. Desgarra y canta a causa del amor y se alimenta de lo que crucifica. Sueña con pétalos sangrientos. No se sabe si es pájaro que llora.

En otro tiempo,

yo vi el alma del caballo, su dentadura en el rocío. Hay un caballo dentro de mis ojos y es el padre de los que después aprendieron a llorar. Ahora

alguien pisa sobre mis sueños. Recuerdo que las serpientes pasaban suavemente sobre mi corazón

Escuchar la sangre. ¿Dónde? ¿En la fístula azul o en las arterias ciegas? Allí el hierro silba, o arde, quizá: no somos más que miserable hemoglobina. Allí los huesos lloran y su música se interpone entre los cuerpos. Finalmente, purificados por el frío, somos
reales en la desaparición.

Mierda y amor bajo la luz terrestre. Yo abandono mis venas a la fecundidad de las semillas negras y mi corazón a los insectos.

Mi corazón, esta caverna húmeda que sin fin ni causa finge la monotonía de la sístole.
Close

IK KEN de klapekster.

IK KEN de klapekster. Hij zingt en de vogels snellen op zijn witte klauwen toe. Daarna kruisigt hij hen op de haagdoorns. Hij verscheurt en zingt uit liefde en voedt zich met wat hij kruisigt. Hij droomt van bebloede bloembladeren. Je weet niet of het een vogel is die huilt.
 
In een andere tijd
 
heb ik de ziel van het paard gezien, zijn gebit in de dauw. Er staat een paard in mijn ogen en het is de vader van degenen die daarna leerden huilen. Nu
 
is er iemand die over mijn dromen loopt. Ik herinner mij dat de slangen zachtjes over mijn hart gleden.
 
Naar het bloed luisteren. Waar? In de blauwe fistel of in de blinde slagaders? Daar fluit het ijzer, of brandt het, wie zal het zeggen: we zijn maar miserabele hemoglobine. Daar huilen de botten en hun muziek zet zich tussen de lichamen. Uiteindelijk, gezuiverd door de koude, zijn we reëel in de verdwijning.
 
Stront en liefde onder het aardse licht. Ik laat mijn aderen over aan de vruchtbaarheid van de zwarte zaden en mijn hart aan de insecten.
 
Mijn hart, die vochtige grot die zonder doel of oorzaak de eentonigheid van de systole veinst.

I KNOW the butcher bird

I KNOW the butcher bird. He sings and they come flocking to his white claws. Later, he crucifies them on the hawthorns. He cracks and sings because of love and feeds on what he crucifies. He dreams of bloody petals. Who knows if it’s the bird who weeps.

In other times,

I saw the horse’s soul, its teeth against the dew. There is a horse inside my eyes and it’s the father of the ones who later learned to weep. Now

someone treads upon my dreams. I think of how the snakes passed sleekly over my heart

to listen to the blood. Where? In the blue fistula or in the blind arteries? There, iron whistles, or perhaps it burns; we’re nothing more than miserable hemoglobin. There, the bones weep, their music intervening in the bodies. Finally, purified by cold, we’re real in disappearance.

Shit and love under earthly light. I abandon my veins to the fecundity of the black seeds and my heart to the insects.

My heart, this humid cavern that, with neither end nor cause, impersonates the systole’s monotony.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère