Poetry International Poetry International
Gedicht

Kwame Dawes

AFTER THE MARCH

NA DE MARS

Met de woorden van anderen spreken dat zou ik graag doen. Dat moet vrijheid zijn (‘La Maman et la Putain’)

 

1

 

Na de mars zaten we aan de kant van de weg en weenden.

 

2

 

De gevangene werd van de kar getrokken, zag je hem, zijn haar

en matglanzende helm, strepen helderwit en grijs, zag je

hoe hij zijn lichaam slap hield – ze moeten werken voor hun geld,

mompelde hij, ze moeten dromen dat ik als lijk word meegesleept,

en ook al kennen ze nu, in hun bloed, de zelfverwonding 

van de dood niet, hoe die onder hun huid een nest van nachtmerries plantte,

ze worden op een dag wakker met jeuk onder hun rechteroksel, het zullen

de pus en wormen van de herinnering zijn die hen komen kwellen, ikzelf,

mijn lichaam alsof het klaar is voor het graf, en ze sleuren me door de straten bezaaid met glas, de lucht zwaar van kruit. En dan zal iemand zich

de dag herinneren, na de mars, toen we allemaal aan de kant van de weg zaten

en weenden, de bijtende mist hing nog in de lucht, en iemand

sloeg op een wieldop, hief het lied aan: ‘By the rivers of Babylon…’

 

3  

 

Hoewel ik weende en vastte, weende en bad

….

Ik profeteer niet – en dit is geen wereldnieuws…

T.S. Eliot ‘Liefdeslied van J. Alfred Prufrock’.

 

Het komt me voor dat sterfelijkheid taal

haar eigen betekenis geeft. Zeggen ‘wanneer ik kom’

is mijn leeftijd beschouwen, een mantra beschouwen

als een soort gift – iets waarvan ik eerder nooit besefte 

hoe mooi het was – na de schrik vóór de tweede keer

opnieuw de angst om te falen, de angst voor een gebroken lichaam

de angst dat zo’n magie, zo’n onmogelijke verrassing

nooit meer zou plaatsvinden, alsof het een lichttruc was.

Voor het eerst sinds decennia heeft het wonder

van die woorden me getroost met ontnuchtering als

geluk – ben je gelukkig, heb je plezier?

Wanneer ik kom, wanneer ik kom, zing ik in de wind.

En de Heilige Geest blijft aan mij zij, verzekert me

Dat ‘wanneer ik kom’ zeggen halleluja en amen zeggen is.

 

4

 

De ervaring hadden we maar de betekenis ontging ons

 

De weg der onwetendheid, eerlijke onwetendheid,

is de weg naar kennis. Ik wil niet diepzinnig

klinken, zo ben ik niet, dit evenwicht van betekenis;

zeggen: ‘de pijn blijft’ is zeggen: het doet me nog pijn wat

zijn eigen waarheid is. Net als zeggen: ‘de tijd heelt niet … de patiënt 

is dood’.  God, de wanhoop van oorlog en overleven,

het bloedbad in Kingston, Kofi Awoonor, vermoord in Nairobi,

overleefde het terloops, hoewel het verdriet hevig was. 

 

Alleen vrouwen ’s avonds laat lossen het op, ongelovige Thomas.

Alleen de vrouwen lossen het op, dit alles, dus we bidden

voor de schepen die uitvaren en arriveren en voor de vrouw.

 

5

 

In de spiegel troost mijn gestalte me soms.

Een ogenblik overweeg ik liefde – een soort schoonheid,

dan wend ik mijn blik naar het raam achter me

en de amandelbomen vullen de wereld, op stukjes

hemel na, en op dat moment geloof ik even

dat het lichaam naar believen zo doeltreffend kan werken,

wat een geloofsdaad is, een dood zo klein dat hij vooruitloopt

op de stille wederopstanding voor de lange, vredige slaap.

AFTER THE MARCH

To speak with the words of others that is what I’d like. That must be freedom ("La Maman et la Putain")

 

1

After the march we sat on the roadside and wept. 

 

2

The prisoner was dragged from the cart, did you see him, his hair

and matted helmet, streaks with bright white and gray, did you see

him let his body fall limp—they must work for their wages,

he muttered, they must dream of me being dragged like a body,

and even though now, in their blood, they do not know the self-wounding

of killing, how it has planted a nest of nightmares under their skin,

they will one day wake to an itch beneath their right armpit, and it will

be the puss and worms of memory coming to haunt them, well, me, 

my body as if ready for burial, and they are dragging me through the glass-

strewn streets, the air heavy with gunpowder. And then someone will

remember the day, after the march, when we all sat down by the roadside

and wept, the peppery mist still lingering in the air, and someone

slapping a hubcap, began the chant, “By the rivers of Babylon…”

 

3

"But though I have wept and fasted, wept and prayed,

....

I am no prophet — and here’s no great matter…

T.S. Eliot “Love Song of J. Alfred Prufrock

 

It occurs to me that mortality turns language

into its own significance. To say, when I come

is to consider my age, to consider a mantra

a kind of gift—a thing I’d never before have imagined

to be beautiful—not since the terror before the second time

the fear of failure, the fear of a broken body

the fear that such magic, such impossible surprise

would not happen again, as if it was a trick of light.

Not since those decades ago has the miracle

of these words comforted me with sobering like

happiness—are you happy, are you having fun?

When I come, when I come, I sing into the wind.

And the Holy Spirit stays by my side, to assure me

that to say, “when I come” is to say hallelujah and amen. 

 

4

We’ve had the experience but missed the meaning 

 

The path of ignorance, honest ignorance,

is the path to knowing.  I do not want to sound

profound, it is not like me, this even balance of meaning

to say “the agony abides” is to say I hurt still which

is its own truth. Like saying “time is no healer…the patient 

is dead”. God, the despair of war and surviving it,

of the killings in Kingston, Kofi Awoonor murdered in Nairobi 

and surviving it unremarkably, though the sorrow was heavy.

 

Only women late at night will work it out, doubting Thomas. 

Only the women will work it out, all of this, so we will pray

for the ships going out and coming in, and for the woman.. 

 

5

In the mirror my shape comforts me, sometimes.

I consider love for an instance—a kind of beauty,

then I turn my gaze to the window behind me 

and the almond trees crowd the world, leaving spots

of the sky, and I find myself in that instant believing

that the body can work at pleasure so efficiently,

which is an act of faith, a death, so small it anticipates

the quiet resurrection before the long gentle sleep. 

Close

NA DE MARS

Met de woorden van anderen spreken dat zou ik graag doen. Dat moet vrijheid zijn (‘La Maman et la Putain’)

 

1

 

Na de mars zaten we aan de kant van de weg en weenden.

 

2

 

De gevangene werd van de kar getrokken, zag je hem, zijn haar

en matglanzende helm, strepen helderwit en grijs, zag je

hoe hij zijn lichaam slap hield – ze moeten werken voor hun geld,

mompelde hij, ze moeten dromen dat ik als lijk word meegesleept,

en ook al kennen ze nu, in hun bloed, de zelfverwonding 

van de dood niet, hoe die onder hun huid een nest van nachtmerries plantte,

ze worden op een dag wakker met jeuk onder hun rechteroksel, het zullen

de pus en wormen van de herinnering zijn die hen komen kwellen, ikzelf,

mijn lichaam alsof het klaar is voor het graf, en ze sleuren me door de straten bezaaid met glas, de lucht zwaar van kruit. En dan zal iemand zich

de dag herinneren, na de mars, toen we allemaal aan de kant van de weg zaten

en weenden, de bijtende mist hing nog in de lucht, en iemand

sloeg op een wieldop, hief het lied aan: ‘By the rivers of Babylon…’

 

3  

 

Hoewel ik weende en vastte, weende en bad

….

Ik profeteer niet – en dit is geen wereldnieuws…

T.S. Eliot ‘Liefdeslied van J. Alfred Prufrock’.

 

Het komt me voor dat sterfelijkheid taal

haar eigen betekenis geeft. Zeggen ‘wanneer ik kom’

is mijn leeftijd beschouwen, een mantra beschouwen

als een soort gift – iets waarvan ik eerder nooit besefte 

hoe mooi het was – na de schrik vóór de tweede keer

opnieuw de angst om te falen, de angst voor een gebroken lichaam

de angst dat zo’n magie, zo’n onmogelijke verrassing

nooit meer zou plaatsvinden, alsof het een lichttruc was.

Voor het eerst sinds decennia heeft het wonder

van die woorden me getroost met ontnuchtering als

geluk – ben je gelukkig, heb je plezier?

Wanneer ik kom, wanneer ik kom, zing ik in de wind.

En de Heilige Geest blijft aan mij zij, verzekert me

Dat ‘wanneer ik kom’ zeggen halleluja en amen zeggen is.

 

4

 

De ervaring hadden we maar de betekenis ontging ons

 

De weg der onwetendheid, eerlijke onwetendheid,

is de weg naar kennis. Ik wil niet diepzinnig

klinken, zo ben ik niet, dit evenwicht van betekenis;

zeggen: ‘de pijn blijft’ is zeggen: het doet me nog pijn wat

zijn eigen waarheid is. Net als zeggen: ‘de tijd heelt niet … de patiënt 

is dood’.  God, de wanhoop van oorlog en overleven,

het bloedbad in Kingston, Kofi Awoonor, vermoord in Nairobi,

overleefde het terloops, hoewel het verdriet hevig was. 

 

Alleen vrouwen ’s avonds laat lossen het op, ongelovige Thomas.

Alleen de vrouwen lossen het op, dit alles, dus we bidden

voor de schepen die uitvaren en arriveren en voor de vrouw.

 

5

 

In de spiegel troost mijn gestalte me soms.

Een ogenblik overweeg ik liefde – een soort schoonheid,

dan wend ik mijn blik naar het raam achter me

en de amandelbomen vullen de wereld, op stukjes

hemel na, en op dat moment geloof ik even

dat het lichaam naar believen zo doeltreffend kan werken,

wat een geloofsdaad is, een dood zo klein dat hij vooruitloopt

op de stille wederopstanding voor de lange, vredige slaap.

AFTER THE MARCH

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
College Fine and applied arts - University Illinois
Rotterdam festivals