Farhad Showghi
WE FORM SENTENCES:
We shape our lips.
We step out of the garden.
Sections of trees become larger.
Take their time from above.
With white-striped encouragement, also for the addition,
gap for courage to be spruces.
Relief speaks to us from a speck of light on our shoulder.
We have half circles, reverse sides on our backs.
Once in a while withered.
Faces with flight- and buzz-behaviour.
Are we becoming louder?
Do we interact with things and are we happy?
In our lungs the light impact of things
which a moment ago hung like pinecones on branches, near to the noise:
remains of an exclamation, in small jumps.
We form sentences, shape our lips, ask again:
how many more times must we gain momentum
in order to be the very people
who just now were right at the bottom of the garden.
We sway between commission, scene and desire:
so that we can tuck our hair back with ease,
sink our heads.
Perhaps to gain an impression it is enough
to observe just a fragment in your hand.
Tipping forward we feel reminded of our arms:
lack too wants to take up space,
have red tones,
say something else with green tones,
on the short routes to wording and materiality.
The tension in the street names perceptibly low.
The noises of cars visit the area before our voices.
What will release the skin from the body?
Things near us over there?
Do we fall silent when sitting at work in a room?
We give our legs a head-start as far as our chests.
The requirement doesn’t have to change:
they move so fast that
leaves fall through us
Publisher: First publication on poetryinternational.com, , 2023
WE MAKEN ZINNEN:
We vormen de lippen.
We treden uit de tuin.
Fragmenten van bomen worden groter.
Nemen de tijd van boven.
Met wit gestreepte troost, ook om aan te vullen,
de leemte voor moed om in sparren te zijn.
Opluchting spreekt tot ons vanuit een lichtvlek op de schouder.
Halve cirkels, schaduwkanten hebben we in onze rug.
Een doodenkele keer een verwelken wat verwelkt is.
Gezichten met vlieg- en zwermgedrag.
Worden we al luider?
Hebben we omgang met spullen en zijn we blij?
In onze longen lichte inslag van dingen,
die zojuist als dennenappels aan takken hingen, dicht bij het geluid:
resten van een uitroep, in sprongetjes.
We maken zinnen, vormen de lippen, gaan na:
hoe vaak we nog vaart moeten maken,
om precies die mensen te zijn
die zojuist achter in de tuin waren.
We aarzelen tussen opdracht, scène en wens:
zodat we ons haar met gemak naar achteren strijken,
het hoofd buigen.
Het kan genoeg zijn, om een indruk te krijgen,
maar naar een fractie van de hand te kijken.
Van voren voelen we ons aan onze armen herinnerd:
ook gebrek wil een plek innemen,
rode tinten hebben,
met groene tinten iets anders zeggen,
op korte wegen naar bewoording en stoffelijkheid.
Voelbaar laag de spanning van straatnamen.
Rijgeluiden bekijken de omgeving, voor onze stemmen.
Wat zal de huid van het lichaam losmaken?
Van die plaats dicht bij ons?
Worden we stil als we in de kamer zitten te werken?
We geven onze benen een voorsprong tot boven aan de borst.
De voorwaarde hoeft niet te veranderen:
ze bewegen zo snel dat
loof door ons heen valt.
From: Het alfabet verandert van taal en andere gedichten
Publisher: 2023, PoëzieCentrum, Gent
WIR BILDEN SÄTZE:
Wir formen die Lippen.
Wir treten aus dem Garten.
Ausschnitte von Bäumen werden größer.
Nehmen sich Zeit von oben.
Mit weißstreifigem Zuspruch, auch für die Ergänzung,
Lücke für Mut zu Fichten zu sein.
Erleichterung spricht uns aus einem Lichtfleck an der Schulter.
Halbkreise, Kehrseiten haben wir im Rücken.
Vereinzelt Verwelktes.
Gesichter mit Flug- und Schwirrverhalten.
Werden wir schon lauter?
Haben wir Umgang mit Sachen und freuen wir uns?
In unseren Lungen leichter Aufprall von Dingen,
die soeben wie Zapfen an Ästen hingen, nah am Geräusch:
Reste eines Ausrufs, in kleinen Sprüngen.
Wir bilden Sätze, formen die Lippen, haken nach:
Wie oft wir noch Schwung kriegen müssen,
um genau die Leute zu sein,
die vorhin ganz hinten im Garten waren.
Wir schwanken zwischen Auftrag, Szene und Wunsch:
Sodass wir mit Leichtigkeit die Haare zurückstreifen,
den Kopf senken.
Es reicht vielleicht, einen Eindruck zu gewinnen,
nur einen Bruchteil der Hand zu betrachten.
Nach vorne hin fühlen wir uns an unsere Arme erinnert:
Auch Mangel will einen Platz einnehmen,
Rottöne haben,
mit Grüntönen etwas anderes sagen,
auf kurzen Wegen zu Wortlaut und Stofflichkeit.
Spürbar niedrig die Spannung der Straßennamen.
Fahrgeräusche besehen die Gegend, vor unseren Stimmen.
Was wird die Haut vom Körper lösen?
Dortiges in der Nähe von uns?
Verstummen wir, wenn wir bei einer Arbeit im Zimmer sitzen?
Wir geben unseren Beinen einen Vorsprung bis hinauf in die Brust.
Die Voraussetzung muss sich nicht ändern:
Sie bewegen sich so schnell, dass
Laub durch uns fällt
From: Anlegestellen für Helligkeiten
Publisher: Kookbooks, Berlin
WE MAKEN ZINNEN:
We vormen de lippen.
We treden uit de tuin.
Fragmenten van bomen worden groter.
Nemen de tijd van boven.
Met wit gestreepte troost, ook om aan te vullen,
de leemte voor moed om in sparren te zijn.
Opluchting spreekt tot ons vanuit een lichtvlek op de schouder.
Halve cirkels, schaduwkanten hebben we in onze rug.
Een doodenkele keer een verwelken wat verwelkt is.
Gezichten met vlieg- en zwermgedrag.
Worden we al luider?
Hebben we omgang met spullen en zijn we blij?
In onze longen lichte inslag van dingen,
die zojuist als dennenappels aan takken hingen, dicht bij het geluid:
resten van een uitroep, in sprongetjes.
We maken zinnen, vormen de lippen, gaan na:
hoe vaak we nog vaart moeten maken,
om precies die mensen te zijn
die zojuist achter in de tuin waren.
We aarzelen tussen opdracht, scène en wens:
zodat we ons haar met gemak naar achteren strijken,
het hoofd buigen.
Het kan genoeg zijn, om een indruk te krijgen,
maar naar een fractie van de hand te kijken.
Van voren voelen we ons aan onze armen herinnerd:
ook gebrek wil een plek innemen,
rode tinten hebben,
met groene tinten iets anders zeggen,
op korte wegen naar bewoording en stoffelijkheid.
Voelbaar laag de spanning van straatnamen.
Rijgeluiden bekijken de omgeving, voor onze stemmen.
Wat zal de huid van het lichaam losmaken?
Van die plaats dicht bij ons?
Worden we stil als we in de kamer zitten te werken?
We geven onze benen een voorsprong tot boven aan de borst.
De voorwaarde hoeft niet te veranderen:
ze bewegen zo snel dat
loof door ons heen valt.
From: Het alfabet verandert van taal en andere gedichten
Publisher: 2023, PoëzieCentrum, Gent
WE FORM SENTENCES:
We shape our lips.
We step out of the garden.
Sections of trees become larger.
Take their time from above.
With white-striped encouragement, also for the addition,
gap for courage to be spruces.
Relief speaks to us from a speck of light on our shoulder.
We have half circles, reverse sides on our backs.
Once in a while withered.
Faces with flight- and buzz-behaviour.
Are we becoming louder?
Do we interact with things and are we happy?
In our lungs the light impact of things
which a moment ago hung like pinecones on branches, near to the noise:
remains of an exclamation, in small jumps.
We form sentences, shape our lips, ask again:
how many more times must we gain momentum
in order to be the very people
who just now were right at the bottom of the garden.
We sway between commission, scene and desire:
so that we can tuck our hair back with ease,
sink our heads.
Perhaps to gain an impression it is enough
to observe just a fragment in your hand.
Tipping forward we feel reminded of our arms:
lack too wants to take up space,
have red tones,
say something else with green tones,
on the short routes to wording and materiality.
The tension in the street names perceptibly low.
The noises of cars visit the area before our voices.
What will release the skin from the body?
Things near us over there?
Do we fall silent when sitting at work in a room?
We give our legs a head-start as far as our chests.
The requirement doesn’t have to change:
they move so fast that
leaves fall through us
Publisher: 2023, First publication on poetryinternational.com,