Poetry International Poetry International
Gedicht

Farhad Showghi

SO MANY SIDE STREETS

I almost always travel the same route.
Up Bramfelder Chaussee, level with Hotel Perle,
the first mental games again. Sight energy for wind recipes.
A reciprocal embedding of one into the other. 

Then steep stretches. Shrubs, hedges.
Grinders of forgotten histories. 

Between the houses a section of distance brought forward.
And so many side streets. Chasms which give backing to
                                                                     memory. 

In rapid glances, asking again.
You were just the prankster, right?
Created out of distance and measured by the beating of lids – rather than of wings. 

My skrittishness like grass in water.
If it doesn’t have to be a bird. 

I say: March will soon get away with even more light,
because the opposite of silence represents a quantity of things.
If I could just see me, my strained face.
The way it tells me what I want to hear. Beyond me. 

So many side streets. And the arms lightly bent.
Some trees already warmer than the others.
Image and the remains of sleep fall together. 

I dream: of traders in blood up on the plateau, insinuations,
reassuring shimmers here and there, we came from down below,
beautifully clothed, first with swift, then with slower senses. 

Now I pay attention to the sound of the tyres.
Something fleet-footed stroked my forehead.
Or simply a confused washing of hands.
The sky leads its purpose ever lower. Recognisable absence.
By all appearances we should listen on.
To where my eyes land once again.
Where I have something to repeat:
run to your mother and tell her that everything is okay

I don’t dream. I count. Cushion fires turned inside out.
Lightly pushed against each other. Exist just for me to see.
Remain left to themselves. Overtaken by sleep. 

I play at turning my head with my whole face.
When something climbs onto my shoulders. The right way around and inside
out. An excess of expanse with chestnut branches. 

Much about me catches up with the same figure.
Above and below. In a slightly hunched position. 

In a slightly hunched position I count entirely on my movements
and on sentences like: The panorama makes an impact,
or The mulberry almost tasted sweet. 

Ever smaller shoes that fit me
until my feet disappear. 

And now Fabriciusstraße.
I need more time for my motives.
And for the Mundsburger Bridge.
And: The seen world is not in my body.

EEN HELEBOEL ZIJSTRATEN

Ik neem bijna altijd dezelfde weg. 

Op de Bramfelder Chaussee, ter hoogte van Hotel Perle,
weer het eerste gedachtespel. Blikenergie voor windrecepten.
Je wederzijds inlaten met dit en met dat. 

Hellende stukken dan. Struiken, heggen.
Dichtslijpers van verleerde verhalen. 

Tussen de huizen een uitsparing van vervroegde verte. 

En een heleboel zijstraten. Ravijnen die het herinneren houvast geven. 

Bij het vlugge, vorsende naar binnenkijken.
Jij was slechts het boefje, nietwaar?
Uit afstand ontstaan en door de lidslag gegrepen – in plaats van vleugels. 

Mijn schrikachtigheid als gras in het water.
Als ze al geen vogel hoeft te zijn. 

Ik zeg: maart komt er straks nog helderder van af,
omdat het tegendeel van zwijgen voor een aantal dingen staat.
                    Zichtbaarheid. En een doorschijnen ook. De omweg ook.
Als ik mezelf maar kon zien, mijn gespannen gezicht.
Hoe het me naar de mond praat. Buiten me om. 

Een heleboel zijstraten. En de armen licht gebogen. 

Sommige bomen al warmer dan de andere.
Beeld en resten van slaap vallen samen. 

Ik droom: van bloedhandelaren boven op het plateau, influisteringen,
geruststellende schemering hier en daar, we kwamen van beneden,
mooi gekleed, eerst met rappe, dan met tragere zintuigen. 

Nu sla ik acht op het geluid van de banden.
Lichtvoetigheid streek langs mijn voorhoofdshuid.
Of louter een verdwaald handenwassen.
Lager en lager leidt de hemel zijn doel. Merkbare afwezigheid.
Naar alle schijn om verder te luisteren.
Daar, waar ik opnieuw met mijn ogen reik.
En een naspreken heb:
Ga naar je moeder en zeg haar dat alles in orde is.

Ik droom niet. Ik tel. Naar buiten gekeerde kussenbranden.
Lichtjes tegen elkaar geschoven. Zijn er alleen voor mijn kijken.
Blijven op zichzelf aangewezen. Door slaap overvallen.

Ik speel hoofdomdraaien met mijn hele gezicht.
Als er iets op mijn schouders klautert. Juist om en verkeerd
om. Een overschot aan verten met kastanjetakken.

Veel van mij sluit zich bij dezelfde gestalte aan.
Boven en beneden. In een licht gebogen houding.

In een licht gebogen houding vertrouw ik volledig op mijn bewegingen
en zinnen als: het rondkijken heeft zijn uitwerking,
of Op een haar na smaakte de moerbei zoet. 

Steeds kleinere schoenen die me passen,
totdat mijn voeten verdwijnen. 

En nu de Fabriciusstrasse.
Ik heb meer tijd nodig voor mijn beweegredenen.
En voor de Mundsburger Brücke.
En: De geziene wereld zit niet in mijn lijf.

JEDE MENGE SEITENSTRASSEN

Ich fahre fast immer denselben Weg.
Auf der Bramfelder Chaussee, in Höhe Hotel Perle,
wieder die ersten Gedankenspiele. Blickenergie für Windrezepte.
Ein wechselseitiges Eingelassensein des einen ins andere. 

Abschüssige Strecken dann. Sträucher, Hecken.
Zuschleifer verlernter Geschichten. 

Zwischen den Häusern ein Ausschnitt vorverlegter Ferne.
Und jede Menge Seitenstraßen. Schluchten, die dem Erinnern Rückhalt
                                                                                       geben.

Im raschen, nachhakenden Hineinschauen.
Du warst bloß der Schelm, nicht wahr?
Aus Entfernung entstanden und vom Lidschlag erfasst – anstatt von Flügeln. 

Meine Schreckhaftigkeit wie Gras im Wasser.
Wenn sie schon kein Vogel sein muss.

Ich sage: Der März kommt bald noch heller davon,
weil das Gegenteil des Schweigens eine Anzahl von Dingen vertritt.
                     Sichtbarkeit. Und ein Durchscheinen auch. Den Umweg auch.
Wenn ich mich nur sehen könnte, mein angestrengtes Gesicht.
Wie es mir nach dem Mund redet. Jenseits von mir.

Jede Menge Seitenstraßen. Und die Arme leicht gebeugt.
Manche Bäume schon wärmer als die anderen.
Bild und Reste von Schlaf fallen zusammen. 

Ich träume: Von Bluthändlern oben auf dem Plateau, Einflüsterungen,
beruhigender Schimmer hier und dort, wir kamen von unten,
schön angezogen, erst mit flinken, dann mit langsameren Sinnen. 

Jetzt achte ich auf das Geräusch der Reifen.
Leichtfüßiges hat meine Stirnhaut gestreift.
Oder ein verirrtes Händewaschen bloß.
Immer niedriger führt der Himmel seinen Zweck. Kenntliche Abwesenheit.
Dem Anschein nach zum Weiterhören.
Dort, wohin ich aufs Neue mit den Augen reiche.
Und ein Nachsprechen habe:
Lauf zu deiner Mutter und sag ihr, dass alles in Ordnung ist. 

Ich träume nicht. Ich zähle. Nach außen gekehrte Kissenbrände.
Leicht gegeneinander verschoben. Bestehen nur für mein Sehen.
Bleiben sich selbst überlassen. Vom Schlaf überholt. 

Ich spiele Kopfdrehen mit dem ganzen Gesicht.
Wenn etwas auf meine Schultern klettert. Richtig herum und verkehrt
herum. Ein Überschuss an Weiten mit Kastanienästen. 

Vieles an mir schließt auf zur selben Gestalt.
Oben und unten. In leicht gebeugter Stellung.

In leicht gebeugter Stellung setze ich ganz auf meine Bewegungen
und Sätze wie: Der Rundblick zeigt Wirkung,
oder Um ein Haar schmeckte die Maulbeere süß.

Immer kleinere Schuhe, die mir passen,
bis die Füße verschwinden. 

Und jetzt die Fabriciusstraße.
Ich brauche mehr Zeit für meine Beweggründe.
Und für die Mundsburger Brücke.
Und: Die gesehene Welt ist nicht in meinem Leib.

 

 

Close

EEN HELEBOEL ZIJSTRATEN

Ik neem bijna altijd dezelfde weg. 

Op de Bramfelder Chaussee, ter hoogte van Hotel Perle,
weer het eerste gedachtespel. Blikenergie voor windrecepten.
Je wederzijds inlaten met dit en met dat. 

Hellende stukken dan. Struiken, heggen.
Dichtslijpers van verleerde verhalen. 

Tussen de huizen een uitsparing van vervroegde verte. 

En een heleboel zijstraten. Ravijnen die het herinneren houvast geven. 

Bij het vlugge, vorsende naar binnenkijken.
Jij was slechts het boefje, nietwaar?
Uit afstand ontstaan en door de lidslag gegrepen – in plaats van vleugels. 

Mijn schrikachtigheid als gras in het water.
Als ze al geen vogel hoeft te zijn. 

Ik zeg: maart komt er straks nog helderder van af,
omdat het tegendeel van zwijgen voor een aantal dingen staat.
                    Zichtbaarheid. En een doorschijnen ook. De omweg ook.
Als ik mezelf maar kon zien, mijn gespannen gezicht.
Hoe het me naar de mond praat. Buiten me om. 

Een heleboel zijstraten. En de armen licht gebogen. 

Sommige bomen al warmer dan de andere.
Beeld en resten van slaap vallen samen. 

Ik droom: van bloedhandelaren boven op het plateau, influisteringen,
geruststellende schemering hier en daar, we kwamen van beneden,
mooi gekleed, eerst met rappe, dan met tragere zintuigen. 

Nu sla ik acht op het geluid van de banden.
Lichtvoetigheid streek langs mijn voorhoofdshuid.
Of louter een verdwaald handenwassen.
Lager en lager leidt de hemel zijn doel. Merkbare afwezigheid.
Naar alle schijn om verder te luisteren.
Daar, waar ik opnieuw met mijn ogen reik.
En een naspreken heb:
Ga naar je moeder en zeg haar dat alles in orde is.

Ik droom niet. Ik tel. Naar buiten gekeerde kussenbranden.
Lichtjes tegen elkaar geschoven. Zijn er alleen voor mijn kijken.
Blijven op zichzelf aangewezen. Door slaap overvallen.

Ik speel hoofdomdraaien met mijn hele gezicht.
Als er iets op mijn schouders klautert. Juist om en verkeerd
om. Een overschot aan verten met kastanjetakken.

Veel van mij sluit zich bij dezelfde gestalte aan.
Boven en beneden. In een licht gebogen houding.

In een licht gebogen houding vertrouw ik volledig op mijn bewegingen
en zinnen als: het rondkijken heeft zijn uitwerking,
of Op een haar na smaakte de moerbei zoet. 

Steeds kleinere schoenen die me passen,
totdat mijn voeten verdwijnen. 

En nu de Fabriciusstrasse.
Ik heb meer tijd nodig voor mijn beweegredenen.
En voor de Mundsburger Brücke.
En: De geziene wereld zit niet in mijn lijf.

SO MANY SIDE STREETS

I almost always travel the same route.
Up Bramfelder Chaussee, level with Hotel Perle,
the first mental games again. Sight energy for wind recipes.
A reciprocal embedding of one into the other. 

Then steep stretches. Shrubs, hedges.
Grinders of forgotten histories. 

Between the houses a section of distance brought forward.
And so many side streets. Chasms which give backing to
                                                                     memory. 

In rapid glances, asking again.
You were just the prankster, right?
Created out of distance and measured by the beating of lids – rather than of wings. 

My skrittishness like grass in water.
If it doesn’t have to be a bird. 

I say: March will soon get away with even more light,
because the opposite of silence represents a quantity of things.
If I could just see me, my strained face.
The way it tells me what I want to hear. Beyond me. 

So many side streets. And the arms lightly bent.
Some trees already warmer than the others.
Image and the remains of sleep fall together. 

I dream: of traders in blood up on the plateau, insinuations,
reassuring shimmers here and there, we came from down below,
beautifully clothed, first with swift, then with slower senses. 

Now I pay attention to the sound of the tyres.
Something fleet-footed stroked my forehead.
Or simply a confused washing of hands.
The sky leads its purpose ever lower. Recognisable absence.
By all appearances we should listen on.
To where my eyes land once again.
Where I have something to repeat:
run to your mother and tell her that everything is okay

I don’t dream. I count. Cushion fires turned inside out.
Lightly pushed against each other. Exist just for me to see.
Remain left to themselves. Overtaken by sleep. 

I play at turning my head with my whole face.
When something climbs onto my shoulders. The right way around and inside
out. An excess of expanse with chestnut branches. 

Much about me catches up with the same figure.
Above and below. In a slightly hunched position. 

In a slightly hunched position I count entirely on my movements
and on sentences like: The panorama makes an impact,
or The mulberry almost tasted sweet. 

Ever smaller shoes that fit me
until my feet disappear. 

And now Fabriciusstraße.
I need more time for my motives.
And for the Mundsburger Bridge.
And: The seen world is not in my body.

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère