Poetry International Poetry International
Gedicht

Mookie Katigbak-Lacuesta

SEVEN KINDS OF STORIES

ZEVEN SOORTEN VERHALEN

Niets vannacht dan het flemend getsjirp
van ritsende krekels. Ik gooi zwarte gedachten
op in het nachtblauw, kijk waar ze vallen.
Ik wil niet gaan slapen. Ik blader in een boek.

Een vrouw weeft een doek op een getouw,
gelooft dat haar geloof hem terug zal brengen.
In flakkerend licht antwoordt de stilte: Gauw.
Assepoester kruipt rond op zoek naar linzen,

stort elke vieze handvol in een pot.
Ik wil niet gaan slapen, ik kruip rond op zoek
naar een pointe in een onbruikbaar plot.
Penelope legt de schering weer bloot

omdat het tapijt lijdt aan een
teveel aan rood. Een jongen wordt
in een rivier gedoopt, zijn hielen droog
waar zijn moeders hand ze vastgrijpt.

Assepoester vindt het onvergeeflijk,
maar fronst zodat ze het begrijpt.
Ik wil niet gaan slapen. Er zijn plots
die ik van buiten denk te kennen, maar vergat

wie vertrok of terugkwam of de vloek verbrak.
Ze noemen hem Achilles en binden de hiel
in leer, kalfsleer, de bast van oude wortels.
Hij bekijkt de voet verwonderd, gewaarschuwd

voor het kleinste kwaad: een slag, een stoot,
een prik. In Messina is Benedick
Beatrice te vlug af en steelt de show,
noemt haar daarbij zijn Zoete Spot.

Ze roept de god van de geestigheid aan
om het stuk te heroveren: dit is maar
een scene, nog vier aktes te gaan.

Jij slaapt en leest niet,
jij slaapt terwijl ik door blijf bladeren
in het halfdonker, een plot volg dat me
leert waar je aan denkt.

Een pompoen maakt nog geen koets
in het echt, maar wel in Assepoester.
Haar voet glijdt in een glazen schoen
zo fel als sterren en koud als ijs.

Middernacht, belooft ze, Middernacht,
en Paris schiet een pijl dwars door de koraalrode
huid. Schept een moraal uit een gebrek,
alsof het gebrek stond voor menselijk falen.

Penelope staart in ongeloof:
de olijfboom die ze zo zorgvuldig weefde
verandert in een kaart van Ithaka.
De odyssee is niet zijn terugreis,

het is tot waar haar wereld zonder hem reikt:
voorbij boom, of tuin, de draden
van het doek. Ze laten het weeskind
de schoen aantrekken, en Assepoester wint

de wereld, het verhaal, de Prins.
Maar zeven soorten verhalen en dat is
elk boek dat we ooit lazen, in duizend variaties,
op één na,

het steenogig, onmogelijk monster
dat we moeten verslaan. Was het Perseus
die het eerst vertelde, was het Ismaël,
de slangharige vrouw, de snuggere walvis

in een onbeheersbare zee? En wat zou je zeggen
als ik het je vanavond vroeg, stel je vond me
in deze kamer, in het halfdonker met een boek.

Er is een walvis en een schip en een oceaan.
Laat het verhaal vertellen en laat ons begaan.

SEVEN KINDS OF STORIES

Nothing tonight but the lovesick churr
of sudden crickets. I sling dark thoughts
across the room, see where they fall.
I do not want to sleep. I flip the pages of a book.

A woman strings bright threads across a loom,
trusts piety to bring him back.
In wavering light, silence answers: Soon.
Cinderella scrambles for lentils on the floor,

Empties each grimy handful in a pot.
I do not want to sleep, I scramble
for a point in an unusable plot.
Penelope unravels a thread

Because the tapestry suffers from
too much red. A boy is plunged
headlong into a river, dry at the heel
where his mother fastens her hand.

Cinderella cannot forgive,
but knots her brows to understand.
I do not want to sleep. There are plots
I think I know by heart, but I can’t tell

who left, or returned, or broke the spell. 
They name the boy Achilles and bind the heel
in leather, calfskin, the barks of ancient roots.
He wonders at the godly foot, warned against

the smallest harm: a stone, a bramble,
a stick. In Messina, Benedick
outwits Beatrice and wins the scene,
calling her his Dear Disdain.

She makes a pact with the god of wit
to win the play back: this is only
one scene; there are four other acts.

You sleep and do not read,
you sleep while I turn page after page
in dim light, follow a plot I can use
to know your mind.

A pumpkin does not a carriage make
In real life, but it will do in Cinderella.
She eases a foot into a glass slipper
Bright as stars and cold as ice.

Midnight, She promises, Midnight,
Paris shoots an arrow clear through that coral
skin. Makes a moral out of human flaw,
as if the flaw meant human failing.

Penelope fixes her gaze in disbelief:
The olive tree so carefully pursued
turns on the loom into a map of Ithaca.
The odyssey isn’t his return,

it’s how her world extends without him:
beyond tree, or garden, the threads
on the loom. Try, they say, the slipper
on the urchin, and Cinderella

wins the world, the story, the Prince. 
Seven kinds of stories and that’s every
book we know, in a thousand variations,
yet I’ve missed one –

the stoned-eyed, impossible monster
we’re meant to overcome. Was it Perseus
who told it first, was it Ishmael,
the snake-haired woman, the slippery whale

in an unruly sea? And what would you say
if I asked you tonight, say you found me
in this room,  hunched over a page in dim light.

There’s a boat and a whale and a sea.
Let the narrative tell it, and let us be.
Close

ZEVEN SOORTEN VERHALEN

Niets vannacht dan het flemend getsjirp
van ritsende krekels. Ik gooi zwarte gedachten
op in het nachtblauw, kijk waar ze vallen.
Ik wil niet gaan slapen. Ik blader in een boek.

Een vrouw weeft een doek op een getouw,
gelooft dat haar geloof hem terug zal brengen.
In flakkerend licht antwoordt de stilte: Gauw.
Assepoester kruipt rond op zoek naar linzen,

stort elke vieze handvol in een pot.
Ik wil niet gaan slapen, ik kruip rond op zoek
naar een pointe in een onbruikbaar plot.
Penelope legt de schering weer bloot

omdat het tapijt lijdt aan een
teveel aan rood. Een jongen wordt
in een rivier gedoopt, zijn hielen droog
waar zijn moeders hand ze vastgrijpt.

Assepoester vindt het onvergeeflijk,
maar fronst zodat ze het begrijpt.
Ik wil niet gaan slapen. Er zijn plots
die ik van buiten denk te kennen, maar vergat

wie vertrok of terugkwam of de vloek verbrak.
Ze noemen hem Achilles en binden de hiel
in leer, kalfsleer, de bast van oude wortels.
Hij bekijkt de voet verwonderd, gewaarschuwd

voor het kleinste kwaad: een slag, een stoot,
een prik. In Messina is Benedick
Beatrice te vlug af en steelt de show,
noemt haar daarbij zijn Zoete Spot.

Ze roept de god van de geestigheid aan
om het stuk te heroveren: dit is maar
een scene, nog vier aktes te gaan.

Jij slaapt en leest niet,
jij slaapt terwijl ik door blijf bladeren
in het halfdonker, een plot volg dat me
leert waar je aan denkt.

Een pompoen maakt nog geen koets
in het echt, maar wel in Assepoester.
Haar voet glijdt in een glazen schoen
zo fel als sterren en koud als ijs.

Middernacht, belooft ze, Middernacht,
en Paris schiet een pijl dwars door de koraalrode
huid. Schept een moraal uit een gebrek,
alsof het gebrek stond voor menselijk falen.

Penelope staart in ongeloof:
de olijfboom die ze zo zorgvuldig weefde
verandert in een kaart van Ithaka.
De odyssee is niet zijn terugreis,

het is tot waar haar wereld zonder hem reikt:
voorbij boom, of tuin, de draden
van het doek. Ze laten het weeskind
de schoen aantrekken, en Assepoester wint

de wereld, het verhaal, de Prins.
Maar zeven soorten verhalen en dat is
elk boek dat we ooit lazen, in duizend variaties,
op één na,

het steenogig, onmogelijk monster
dat we moeten verslaan. Was het Perseus
die het eerst vertelde, was het Ismaël,
de slangharige vrouw, de snuggere walvis

in een onbeheersbare zee? En wat zou je zeggen
als ik het je vanavond vroeg, stel je vond me
in deze kamer, in het halfdonker met een boek.

Er is een walvis en een schip en een oceaan.
Laat het verhaal vertellen en laat ons begaan.

SEVEN KINDS OF STORIES

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère