Poetry International Poetry International
Gedicht

Daniel Falb

i’m walking, with oilskin pulled deep over my furrowed brow

(2)


i’m walking, with oilskin pulled deep over my furrowed brow, along the fulda.

the angle of the falling rain debases itself more and more; soon

it will completely miss earth.

i shake my head and put my hands on my hips. the longer

i think about history

the more a feeling rises in my bosom

that odradek be the earth,

a mantel of raging water over the entirely dried seed

of the peanut—bundled water.

crouching on the floor with wet clumps of cotton

my pottering hands revolve with the potter’s wheel,

stuxnet,

stuxnet of the earth,

as if it had been accelerated to 1410 only to slow down shortly after to a few

hundred.

the larger the thing revolving, the more the outer limit recedes,

behind which twine and fresh

clay mix.

in the airlock recently removed slabs pile up, we go past two

half-filled garbage cans

which burn and turn, beside two peanuts

rotating on the fresh cement floor.

i enter the stone tomb, a lightweight tent on the floor. in my sleeping bag

the ermine sojourner truth lies awkwardly,

daughter of the pathfinder.

in the filament dust, which one finds on the floor of all spinning factories around the world,

in the text of the broken-off, old, knotted and

tangled bits of thread

of the most varied sorts

and colors, the ermine plays

and i share it with the animal, which remains

on the inside of its skin, by rocking it

in my arms.

ik loop, in een diep over mijn fronsende voorhoofd getrokken oliepak

(2)

ik loop, in een diep over mijn fronsende voorhoofd getrokken oliepak, langs de fulda.

de invalshoek van de regen wordt almaar lager, binnenkort

wordt de aarde helemaal gemist.

ik schud mijn hoofd en zet mijn vuisten in mijn heupen. hoe meer

ik over het verhaal nadenk,

des te meer zegt het gevoel in mijn gemoed me

dat odradek de aarde is,

een mantel van razend water boven ’t geheel en al droge zaad

van de aardnoot, een waterkluwen.

op de grond hurkend met natte plukken katoen

draaien mijn pottenbakkende handen met de schijf mee

stuxnet,

stuxnet van de aarde,

alsof ze hem hebben versneld tot 1410, om kort erna weer terug te lopen tot een paar

honderd.

hoe groter het draaiende ding, des te verder verwijdert de buitenste lijn zich

waarachter draden en verse

klei zich vermengen.

in de gassluis stapels van net pas verwijderde bekistingsplanken, langs twee

half gevulde vuilnisbakken

gaat ’t,

die draaien brandend, naast twee aardnoten die ronddraaien

op splinternieuwe estrik.

ik betreed de grot waarin een licht tentje staat. in mijn slaapzak

ligt breeduit de hermelijn sojourner truth,

dochter van de pathfinder.

in de afgewreven vezels die je in elke spinnerij ter wereld op de grond aantreft,

in de tekst van de afgescheurde, oude, aan elkaar geknoopte, maar ook

in elkaar vervilte stukken twijn

in verschillende soorten

en kleuren speelt

de hermelijn die ik deel met het dier dat op de binnenkant

van zijn huid vertoeft doordat ik het op mijn armen

wieg.

(2)

ich gehe, mit tief in die krause stirn gezogenem ölzeug, an der fulda entlang.

der einfallswinkel des regens erniedrigt sich immer weiter, bald

verfehlt er die erde ganz.

ich schüttele den kopf und stemme meine fäuste in die hüften. je mehr

ich über die geschichte nachdenke,

je mehr regt sich das gefühl in meinem busen,

odradek sei die erde,

ein mantel rasenden wassers über’m ganz und gar trockenen samen

der erdnuss, ein wasserknäuel.

auf dem boden kauernd mit feuchten baumwollstücken

drehen sich meine töpfernden hände mit der töpferscheibe mit,

stuxnet,

stuxnet der erde,

als habe man sie beschleunigt auf 1410, um kurz darauf wieder herunter zu gehen auf wenige

hundert.

je größer das drehende ding, desto mehr entfernt sich die äußere linie,

hinter der sich faden und frischer

ton mischen.

in der gasschleuse stapeln sich die kürzlich entfernten schalbretter, an zwei

halbgefüllten mülltonnen vorbei

geht es,

die drehen sich brennend, neben zwei erdnüssen, die sich

auf frischem estrich drehen.

ich betrete die felsenkammer, in der ein leichtes zelt steht. in meinem schlafsack

liegt sperrig der hermelin sojourner truth,

tochter des pathfinders.

im faserigen abrieb, den man in allen spinnereien weltweit am boden findet,

im text der abgerissenen, alten, aneinander geknoteten, aber auch

ineinander verfilzten zwirnstücke

von verschiedenster art

und farbe spielt

der hermelin, den ich mir teile mit dem tier, das auf der innenseite

seiner haut verbleibt, indem ich es auf meinen armen

wiege.
Close

ik loop, in een diep over mijn fronsende voorhoofd getrokken oliepak

(2)

ik loop, in een diep over mijn fronsende voorhoofd getrokken oliepak, langs de fulda.

de invalshoek van de regen wordt almaar lager, binnenkort

wordt de aarde helemaal gemist.

ik schud mijn hoofd en zet mijn vuisten in mijn heupen. hoe meer

ik over het verhaal nadenk,

des te meer zegt het gevoel in mijn gemoed me

dat odradek de aarde is,

een mantel van razend water boven ’t geheel en al droge zaad

van de aardnoot, een waterkluwen.

op de grond hurkend met natte plukken katoen

draaien mijn pottenbakkende handen met de schijf mee

stuxnet,

stuxnet van de aarde,

alsof ze hem hebben versneld tot 1410, om kort erna weer terug te lopen tot een paar

honderd.

hoe groter het draaiende ding, des te verder verwijdert de buitenste lijn zich

waarachter draden en verse

klei zich vermengen.

in de gassluis stapels van net pas verwijderde bekistingsplanken, langs twee

half gevulde vuilnisbakken

gaat ’t,

die draaien brandend, naast twee aardnoten die ronddraaien

op splinternieuwe estrik.

ik betreed de grot waarin een licht tentje staat. in mijn slaapzak

ligt breeduit de hermelijn sojourner truth,

dochter van de pathfinder.

in de afgewreven vezels die je in elke spinnerij ter wereld op de grond aantreft,

in de tekst van de afgescheurde, oude, aan elkaar geknoopte, maar ook

in elkaar vervilte stukken twijn

in verschillende soorten

en kleuren speelt

de hermelijn die ik deel met het dier dat op de binnenkant

van zijn huid vertoeft doordat ik het op mijn armen

wieg.

i’m walking, with oilskin pulled deep over my furrowed brow

(2)


i’m walking, with oilskin pulled deep over my furrowed brow, along the fulda.

the angle of the falling rain debases itself more and more; soon

it will completely miss earth.

i shake my head and put my hands on my hips. the longer

i think about history

the more a feeling rises in my bosom

that odradek be the earth,

a mantel of raging water over the entirely dried seed

of the peanut—bundled water.

crouching on the floor with wet clumps of cotton

my pottering hands revolve with the potter’s wheel,

stuxnet,

stuxnet of the earth,

as if it had been accelerated to 1410 only to slow down shortly after to a few

hundred.

the larger the thing revolving, the more the outer limit recedes,

behind which twine and fresh

clay mix.

in the airlock recently removed slabs pile up, we go past two

half-filled garbage cans

which burn and turn, beside two peanuts

rotating on the fresh cement floor.

i enter the stone tomb, a lightweight tent on the floor. in my sleeping bag

the ermine sojourner truth lies awkwardly,

daughter of the pathfinder.

in the filament dust, which one finds on the floor of all spinning factories around the world,

in the text of the broken-off, old, knotted and

tangled bits of thread

of the most varied sorts

and colors, the ermine plays

and i share it with the animal, which remains

on the inside of its skin, by rocking it

in my arms.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère