Poetry International Poetry International
Gedicht

K. Satchidanandan

IMPERFECT

1.     Presence
(Stockholm, October 3–21, 1997)
 
From where did you come
from where did I come
from where did we come, my love,
in this garden of yellow maple leaves
in this evening that sticks to our feet
in this rain bursting forth
from a bygone age
in this chill that preceded the stars?
From the roots of tangled lanes
or the dumb night before creation
from the sea still dreaming of shells
or the word-like throb of life
first heard from a glacier?
Was it lightning that carried you here or
the white stone’s longing for heaven?
 
You caress my tired limbs like a wave;
salt sticks to my cheeks.
Are you a woman or an inland sea?
You turn into water between my fingers.
A dance beyond life and death
leads us out of Time.
We leave earth for another moonlight.
Our language is no more human;
it is of the birds bathed in sunlight,
of the collyrium and the spring shower,
of elves, perhaps.          
                                (August Strindberg Park )
 
17.
 
After long years I again breathe
the prison’s sighs to make sure
the world is still the same.
 
I know them: Liza, Farida, Bouvasse.
I see your face on everyone.
My poems will not brighten their nights;
still I stammer about birth,
madness, prisons, revolutions.
 
Liza grips my hands tight:
‘It’s cruel, my brother, this prison.
I can’t escape, so I too write,
for no one in particular.’
 
I too, sister. Writing is
a scream against walls.
It just bounces back;
yet we await the sun.
We are in the same half-dark solitude.
Solitude is the same everywhere,
the pale face of the winter-sun
behind the fog’s curtain,
of the stonewall that doesn’t permit
flowers and birthdays.
Solitude is a dumb hag,
wrinkled orphan.
 
Come, my sister,
I shall teach you to dance on embers
Like my father used to.
I too am on fire, dancing with
the skull in my hand, love-lorn.
                       (Poetry reading at the Central Jail, Paris )

ONVOLMAAKT

1. Aanwezigheid
(Stockholm, 3-21 oktober 1997)
 
Vanwaar ben je gekomen
vanwaar kwam ik
vanwaar kwamen wij, mijn lief
in deze tuin van gele esdoornbladeren
in deze avond die aan onze voeten kleeft
in deze regen die losbarst
uit voorbije tijden
in deze kilte die aan sterren voorafgaat?
Is het van de wortels van verstrengelde lanen
of van de sprakeloze nacht voor de schepping
is het van de zee die nog van schelpen droomt
of van het woordachtig pulseren van leven
voor het eerst ontstaan uit een gletsjer?
Was het de bliksem die je hier bracht of
het verlangen van kwarts naar de hemel?
 
Je streelt mijn vermoeide ledematen als een golf;
jouw zout plakt aan mijn wangen.
Ben je een vrouw of een binnenzee?
Je wordt water tussen mijn vingers
Een dans voorbij leven en dood
leidt ons buitentijds.
We verlaten de aarde voor een ander maanlicht
Onze taal is niet langer die van de mens;
het is die van de vogels badend in zonlicht,
die van ogenzwart en lentebui;
of van elfen, misschien.
 
                                                (August Strindberg Park)
 
 
 

17
 
 
Na vele jaren adem ik weer
de zuchten van de gevangenis, om zeker te weten
dat de wereld niet veranderd is.
 
Ik ken ze: Liza, Farida, Bouvasse.
Ik zie jouw gezicht op iedereen.
Mijn gedichten zullen hun nachten niet verlichten;
toch stamel ik over geboorte,
gekte, gevangenissen, revoluties.
 
Liza grijpt mijn hand stevig vast:
‘Het is wreed, mijn broeder, deze gevangenis.
Ik kan niet ontsnappen, dus ook ik schrijf,
voor niemand in ‘t bijzonder.’
 
Ik ook zuster. Schrijven is
een kreet tegen muren.
Kaatst gewoon terug;
toch wachten we op de zon.
We bevinden ons in dezelfde halfduistere eenzaamheid.
Eenzaamheid is overal hetzelfde,
het bleke gezicht van de winterzon
achter het gordijn van de mist,
het gezicht van de stenen muur die
bloemen en verjaardagen niet toestaat.
Eenzaamheid is een zwijgende heks,
een gerimpelde wees.
 
Kom, mijn zuster,
ik zal je leren op hete kolen te dansen
zoals ook mijn vader deed.
Ook ik dans op het vuur, met de harde
schedel van verlangen in mijn hand.
 
(Poëzievoordracht Centrale Gevangenis, Parijs)

Close

ONVOLMAAKT

1. Aanwezigheid
(Stockholm, 3-21 oktober 1997)
 
Vanwaar ben je gekomen
vanwaar kwam ik
vanwaar kwamen wij, mijn lief
in deze tuin van gele esdoornbladeren
in deze avond die aan onze voeten kleeft
in deze regen die losbarst
uit voorbije tijden
in deze kilte die aan sterren voorafgaat?
Is het van de wortels van verstrengelde lanen
of van de sprakeloze nacht voor de schepping
is het van de zee die nog van schelpen droomt
of van het woordachtig pulseren van leven
voor het eerst ontstaan uit een gletsjer?
Was het de bliksem die je hier bracht of
het verlangen van kwarts naar de hemel?
 
Je streelt mijn vermoeide ledematen als een golf;
jouw zout plakt aan mijn wangen.
Ben je een vrouw of een binnenzee?
Je wordt water tussen mijn vingers
Een dans voorbij leven en dood
leidt ons buitentijds.
We verlaten de aarde voor een ander maanlicht
Onze taal is niet langer die van de mens;
het is die van de vogels badend in zonlicht,
die van ogenzwart en lentebui;
of van elfen, misschien.
 
                                                (August Strindberg Park)
 
 
 

17
 
 
Na vele jaren adem ik weer
de zuchten van de gevangenis, om zeker te weten
dat de wereld niet veranderd is.
 
Ik ken ze: Liza, Farida, Bouvasse.
Ik zie jouw gezicht op iedereen.
Mijn gedichten zullen hun nachten niet verlichten;
toch stamel ik over geboorte,
gekte, gevangenissen, revoluties.
 
Liza grijpt mijn hand stevig vast:
‘Het is wreed, mijn broeder, deze gevangenis.
Ik kan niet ontsnappen, dus ook ik schrijf,
voor niemand in ‘t bijzonder.’
 
Ik ook zuster. Schrijven is
een kreet tegen muren.
Kaatst gewoon terug;
toch wachten we op de zon.
We bevinden ons in dezelfde halfduistere eenzaamheid.
Eenzaamheid is overal hetzelfde,
het bleke gezicht van de winterzon
achter het gordijn van de mist,
het gezicht van de stenen muur die
bloemen en verjaardagen niet toestaat.
Eenzaamheid is een zwijgende heks,
een gerimpelde wees.
 
Kom, mijn zuster,
ik zal je leren op hete kolen te dansen
zoals ook mijn vader deed.
Ook ik dans op het vuur, met de harde
schedel van verlangen in mijn hand.
 
(Poëzievoordracht Centrale Gevangenis, Parijs)

IMPERFECT

1.     Presence
(Stockholm, October 3–21, 1997)
 
From where did you come
from where did I come
from where did we come, my love,
in this garden of yellow maple leaves
in this evening that sticks to our feet
in this rain bursting forth
from a bygone age
in this chill that preceded the stars?
From the roots of tangled lanes
or the dumb night before creation
from the sea still dreaming of shells
or the word-like throb of life
first heard from a glacier?
Was it lightning that carried you here or
the white stone’s longing for heaven?
 
You caress my tired limbs like a wave;
salt sticks to my cheeks.
Are you a woman or an inland sea?
You turn into water between my fingers.
A dance beyond life and death
leads us out of Time.
We leave earth for another moonlight.
Our language is no more human;
it is of the birds bathed in sunlight,
of the collyrium and the spring shower,
of elves, perhaps.          
                                (August Strindberg Park )
 
17.
 
After long years I again breathe
the prison’s sighs to make sure
the world is still the same.
 
I know them: Liza, Farida, Bouvasse.
I see your face on everyone.
My poems will not brighten their nights;
still I stammer about birth,
madness, prisons, revolutions.
 
Liza grips my hands tight:
‘It’s cruel, my brother, this prison.
I can’t escape, so I too write,
for no one in particular.’
 
I too, sister. Writing is
a scream against walls.
It just bounces back;
yet we await the sun.
We are in the same half-dark solitude.
Solitude is the same everywhere,
the pale face of the winter-sun
behind the fog’s curtain,
of the stonewall that doesn’t permit
flowers and birthdays.
Solitude is a dumb hag,
wrinkled orphan.
 
Come, my sister,
I shall teach you to dance on embers
Like my father used to.
I too am on fire, dancing with
the skull in my hand, love-lorn.
                       (Poetry reading at the Central Jail, Paris )
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère