Gedicht
Guido Gezelle
O wild and perfect harmony
O wild and perfect harmonyof flowers along the water-way!
How glad I am to see you there
stand in garb God bid you wear!
Born to simple purity,
you stand where God willed you to be,
and there perform through sunlit hours
your simple task – just being flowers!
Pure being thus I see in you
and all you say to me is true;
and the joy which thrills through me
is one with your simplicity.
No leaf astir, so still the air,
peace and silence everywhere.
No ripple on the water face,
pellucid mirror of your grace!
No wind, no word, but far and wide
shade and peace on every side!
And, flecked with green, another sky
as deep below as heaven is high,
and over all the vista plays
a fan of sunny summer rays.
How holy, noble, lovely, fine
to see a simple flower shine,
so perfectly, so subtly planned
and fashioned by your Maker’s hand!
By him, and not by man decreed,
First was sown a humble seed;
and now a flower complete I see,
and this same vision strengthens me;
you signal me a message true
and show what I myself must do,
remembering the simple trust
that, deep in all things, ever must
be hid the universal ground,
the everlasting God unbound!
© Translation: 1988, Albert van Eyken
From: Dutch Crossing, vol. 35
Publisher: ALCS, Hull, 1988
From: Dutch Crossing, vol. 35
Publisher: ALCS, Hull, 1988
o Wild en onvervalschte pracht
o Wild en onvervalschte pracht
der bloemen, langs den watergracht!
Hoe geren zie ’k u, aangedaan
zoo ‘t God geliefde, in ’t water staan!
Geboren, arg- en schuldeloos,
daar God u eens te willen koos,
daar staat ge: en, in den zonneschijn,
al dat gij doet is blomme zijn!
’t Is wezen, ’t geen mijne ooge aanziet,
’t is waarheid, en g’en dobbelt niet;
en die door u mijn hert verblijdt
is enkel, zoo gij enkel zijt!
Hoe stille is ’t! ’t En verwaait med al
geen bladtje, dat ons storen zal;
geen rimpelken in ’t lief gelaat
des waters, dat vol blommen staat;
geen wind, geen woord: rondom gespreid,
al schaduwe, al stilzwijgendheid!
Dan, diepe, diepe in ’t water, blauwt,
half groen geblest, de hemelvaut;
en, priemend’ hier en daar vergaat
een langgesponnen zonnedraad.
Hoe eerbaar, edel, schoone en fijn
kan toch eene enkele blomme zijn,
die, al med eens, en zorgloos, uit
de hand van heuren Schepper spruit!
Door Hem, en door geen menschenhand,
lag hier een nederig zaad geplant;
door Hem, op dezen oogenblik,
ontlook het, en dien troost heb ik,
dat, blomme, gij mij bidden doet,
en wezen zoo ik wezen moet:
aanschouwende en bevroedende in
elk uiterste einde ’t oorbegin,
den grond van alles; meer gezeid,
maar nog niet al: Gods eerstigheid!
der bloemen, langs den watergracht!
Hoe geren zie ’k u, aangedaan
zoo ‘t God geliefde, in ’t water staan!
Geboren, arg- en schuldeloos,
daar God u eens te willen koos,
daar staat ge: en, in den zonneschijn,
al dat gij doet is blomme zijn!
’t Is wezen, ’t geen mijne ooge aanziet,
’t is waarheid, en g’en dobbelt niet;
en die door u mijn hert verblijdt
is enkel, zoo gij enkel zijt!
Hoe stille is ’t! ’t En verwaait med al
geen bladtje, dat ons storen zal;
geen rimpelken in ’t lief gelaat
des waters, dat vol blommen staat;
geen wind, geen woord: rondom gespreid,
al schaduwe, al stilzwijgendheid!
Dan, diepe, diepe in ’t water, blauwt,
half groen geblest, de hemelvaut;
en, priemend’ hier en daar vergaat
een langgesponnen zonnedraad.
Hoe eerbaar, edel, schoone en fijn
kan toch eene enkele blomme zijn,
die, al med eens, en zorgloos, uit
de hand van heuren Schepper spruit!
Door Hem, en door geen menschenhand,
lag hier een nederig zaad geplant;
door Hem, op dezen oogenblik,
ontlook het, en dien troost heb ik,
dat, blomme, gij mij bidden doet,
en wezen zoo ik wezen moet:
aanschouwende en bevroedende in
elk uiterste einde ’t oorbegin,
den grond van alles; meer gezeid,
maar nog niet al: Gods eerstigheid!
© 1882, Guido Gezelle
From: Poëzie en proza
Publisher: Bert Bakker, Amsterdam
From: Poëzie en proza
Publisher: Bert Bakker, Amsterdam
Gedichten
Gedichten van Guido Gezelle
Close
o Wild en onvervalschte pracht
o Wild en onvervalschte prachtder bloemen, langs den watergracht!
Hoe geren zie ’k u, aangedaan
zoo ‘t God geliefde, in ’t water staan!
Geboren, arg- en schuldeloos,
daar God u eens te willen koos,
daar staat ge: en, in den zonneschijn,
al dat gij doet is blomme zijn!
’t Is wezen, ’t geen mijne ooge aanziet,
’t is waarheid, en g’en dobbelt niet;
en die door u mijn hert verblijdt
is enkel, zoo gij enkel zijt!
Hoe stille is ’t! ’t En verwaait med al
geen bladtje, dat ons storen zal;
geen rimpelken in ’t lief gelaat
des waters, dat vol blommen staat;
geen wind, geen woord: rondom gespreid,
al schaduwe, al stilzwijgendheid!
Dan, diepe, diepe in ’t water, blauwt,
half groen geblest, de hemelvaut;
en, priemend’ hier en daar vergaat
een langgesponnen zonnedraad.
Hoe eerbaar, edel, schoone en fijn
kan toch eene enkele blomme zijn,
die, al med eens, en zorgloos, uit
de hand van heuren Schepper spruit!
Door Hem, en door geen menschenhand,
lag hier een nederig zaad geplant;
door Hem, op dezen oogenblik,
ontlook het, en dien troost heb ik,
dat, blomme, gij mij bidden doet,
en wezen zoo ik wezen moet:
aanschouwende en bevroedende in
elk uiterste einde ’t oorbegin,
den grond van alles; meer gezeid,
maar nog niet al: Gods eerstigheid!
© 1882, Guido Gezelle
From: Poëzie en proza
Publisher: 2002, Bert Bakker, Amsterdam
From: Poëzie en proza
Publisher: 2002, Bert Bakker, Amsterdam
O wild and perfect harmony
O wild and perfect harmonyof flowers along the water-way!
How glad I am to see you there
stand in garb God bid you wear!
Born to simple purity,
you stand where God willed you to be,
and there perform through sunlit hours
your simple task – just being flowers!
Pure being thus I see in you
and all you say to me is true;
and the joy which thrills through me
is one with your simplicity.
No leaf astir, so still the air,
peace and silence everywhere.
No ripple on the water face,
pellucid mirror of your grace!
No wind, no word, but far and wide
shade and peace on every side!
And, flecked with green, another sky
as deep below as heaven is high,
and over all the vista plays
a fan of sunny summer rays.
How holy, noble, lovely, fine
to see a simple flower shine,
so perfectly, so subtly planned
and fashioned by your Maker’s hand!
By him, and not by man decreed,
First was sown a humble seed;
and now a flower complete I see,
and this same vision strengthens me;
you signal me a message true
and show what I myself must do,
remembering the simple trust
that, deep in all things, ever must
be hid the universal ground,
the everlasting God unbound!
© 1988, Albert van Eyken
From: Dutch Crossing, vol. 35
Publisher: 1988, ALCS, Hull
From: Dutch Crossing, vol. 35
Publisher: 1988, ALCS, Hull
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère