Poetry International Poetry International
Gedicht

Gaston Burssens

Sea

The sea here’s the sea
It was born in the Year of Our Lord
Nought more or less and nought it’s remained
The Great Nought it’s remained
Through all the ages faith has sustained
In nought is nought and one plus one is two

The sea here’s the sea
That was born nought and nought has stayed
But daft and meek as can be
Nothing like the descriptions they’ve made
The nothing that they say is infinite
And nothing’s infinite that’s not finite

Here’s the sea and it’s here
Made just of salt seaweed and water clear
Of crabs, jellyfish, prawns and plaice
But not of mermaids and coral lace
Perhaps – though there’s no proof – of sardines too
And not of sharks and dolphins, that’s not true

And dogs horses cows lions and sirens
That’s right sirens they say with one eye bright
In all the shades of the rainbow’s light
And pigs – with scales like gleaming rosy irons –
And cats – well did you ever
Hey Kees have you ever seen cats in the sea

Oh yes oh yes but on the silver screen
But there alas things are all much nicer
Yellow and blue-painted parrots we can discern
That make our faith and hope less keen
Whose images just turn and turn
In the prism of a telescope seen

Oh let’s to the swell our attention bend
This swell that is not eternal
But as a feature seems to have no end
Ending and starting, annoying, infernal
And begins and ends again, deceiving
Ending beginning in coming and leaving

When we go it starts – when we come it all seems
To end in wondrous visions and dreams
Alas there aren’t parrots in the sea
Let’s go out in a boat
On the waves afloat
All gilt-edged or silvery

In the wind let us yacht
While it’s playful as a tot
Since it’s like a ripe matron with senses astorm
Who’ll teach her young lover to perform
And play the game of love with skill
That wallow in joy and ill

And when the game is quite played out
And all at rest is curled
It dives into its silent world
Into this waterscape see it spout
From green to grey lukewarm to leaden heat
Shallow perhaps no ground beneath your feet

See it spout in this water glass
In which it has poured a storm
Its sails dance and its lights spark and swarm
Its one horizon that was more than one
It was called eternal back then
And was worshipped and cursed by men

When it was ours and the fishermen’s sea
And the fishes’ the secrets most rare
And where’s content for such guessers as we
If not in guessing with a Lord’s Prayer
Or with a curse o mirror surface of rage
Like when a storm of lust kept our calm safe in its cage

It was the time when we thoughtless ones
Told our loves many wondrous tales
Of all those stars and all those suns
Whose gleam slid down the swell’s long tails
It’s good to tell your love stories again
Of those wonders on the main

The wonder of the sea rabbits white
And of the sardines all gleaming so bright
Which it’s a shame to can and price
Of the blood like ice
– She smiles at you in disbelief –
Of tempting sirens on the reef

And of much much more and more
What lies we would sweetly tell
When we let ourselves rock in the swell
Of mad reasoning more and more
That at high tide and low came back and went
Till all lust was spent

It was a time of youth not begun
Of thoughtless wisdom indeed
When each grey-haired young one
Tossed as jellyfish feed
virtuous grey ones, watching them fall
Not just we few but all

Then we stroked a wave of blond hair
Now we massage a body waving free
Till it’s rocked on the waves there
And rises and rises out to sea
And slips into the wondrous wet environs
And becomes one of the sirens

And come and be lured
Beyond your sobriety
To the dark side of your security
The warmth of her locks allured
As it was once in the past
The slow arc of a sea plant’s mast

Thus it was born to us from every image freed
Stripped of every word we knew
The image though is so pure indeed
But brittle as glass is too
For once we found a conch on the beach before
In which we could hear it was something more

Zee

Zee

De zee hier is de zee
Zij werd geboren in ’t jaar Onzes Heren
Plus minus nul en nul is zij gebleven
De Grote Nul die zij gebleven is
Door alle eeuwen van belijdenis
Van nul is nul en één plus één is twee

De zee hier is de zee
Die nul geboren is en nul gebleven
Maar dwaas is en gedwee
Want zij is niets van wat men heeft geschreven
Het niets waarvan men zegt dat het oneindig is
En niets oneindig dat niet eindig is

Hier is de zee en zij is hier
Alleen van water zout en wier
Van krabben kwallen schollen en garnalen
Maar niet van zeemeerminnen en koralen
Misschien – maar het is niet bewezen – van sardijnen
En zeker niet van haaien en dolfijnen

En honden paarden koeien leeuwen en sirenen
Jawel sirenen zegt men met één oog
In al de kleuren van de regenboog
En zwijnen – met rozige schubben bovendien –
En katten – heb je van je leven
Zeg Kees heb jij ooit katten in de zee gezien

Jawel jawel maar in de bioscoop
Maar daar helaas is alles zoveel fraaier
Men ziet er geel – en blauwgelakte papegaaien
Die ons doen twijfelen aan geloof en hoop
Waarvan de beelden om en ommedraaien
In ’t kleurenprisma van een telescoop

Ach laten wij het houden bij de deining
Bij deze deining die niet eeuwig is
Maar eeuwig schijnt als een verschijning
Van eind’ en van begin ’lijk d’ ergernis
En herbegint en weder eindigt als de waan
Die eind’ krijgt en begin bij komen en bij gaan

En als wij gaan begint het – als wij komen
Dan eindigt alles nog in wonderdromen
Er zijn helaas geen papegaaien in de zee
Laat ons alleen maar spelevaren
Al op de baren
Van zilver of verguld op snee

Laat ons maar spelevaren in de wind
Terwijl ze speels is als een kind
Wijl ze wellustig als een rijpe dame
Haar jonge minnaar zal bekwamen
In ’t spelen van een liefdespel
Dat welig deint op wee en wel

En als het spel is uitgespeeld
En alle liefde rustig wordt
En zij zich in haar eigen stilte stort
Zie dan haar wateren in dit waterbeeld
Van groen tot grauw van luw tot loom
Ondiep misschien en zeker zonder boôm

Zie dan haar wateren in dit waterglas
Waarin een storm zij heeft geschonken
Haar zeilen dansen en haar lichten vonken
Haar éne horizon die horizonnen was
Toen men haar eeuwig noemde
En haar aanbad en haar verdoemde

Toen zij van ons was en de vissers
En van de vissen de geheimen onder ons
Want waar ligt het geluk van ons de gissers
Dan in het gissen met een vaderons
Of met een vloek o spiegelvlak van woede
Als toen een storm van lust ons voor de rust behoedde

Het was de tijd dat men zo onbezonnen
Zijn liefje wonder de verhalen deed
Van al die sterren en van al die zonnen
Waarvan de glans langsheen de deining gleed
’t Is goed zo aan uw liefje de verhalen
Van al die wonderen te herhalen

Het wonder van de witte zeekonijntjes
En van de dartelblinkende sardijntjes
Waarvan het zielig is dat men z’ in blikjes doet
Van ’t koude bloed
– Zij lacht u ongelovig tegen –
Der lokkende sirenen

En nog van zoveel zoveel meer en meer
Het was een tijd van lieflijk liegen
Waar op het deinen wij ons lieten wiegen
Mee met het wiegen van een dwaas geredeneer
Dat heenging met de vloed en met de ebbe keerde
Tot we niets meer begeerden

Het was de tijd van onbegonnen jeugd
En onbezonnen wijsheid
Van toen wij van de grijze deugd
De deugdelijke grijsheid
Zo maar voor ’t happen gooiden aan de kwallen
Wij niet alleen wij allen

Wij streelden toen een golf van blonde haren
En strelen nu een golvend lichaam mee
Tot het gewiegd wordt op de baren
En stijgt en stijgt naar hoger zee
En wegglijdt in de weke wonderheên
En zelf wordt een sireen

En kom en laat u lokken
Naar d’overzijde van uw nuchterheid
De schaduwzijde van uw veiligheid
De warmte van haar lokken
Zoals die vroeger was
De trage welving van een zeegewas

Zo is zij ons ontstaan van ieder beeld ontbonden
Ontdaan van ieder woord dat was
Wel blijft het beeld zo ongeschonden
Maar broos als glas
Want eens heeft men op ’t strand een hoorn gevonden
Waar men in horen kon dat zij nog anders was
Gaston Burssens

Gaston Burssens

(België, 1896 - 1965)

Landen

Ontdek andere dichters en gedichten uit België

Gedichten Dichters

Talen

Ontdek andere dichters en gedichten in het Nederlands

Gedichten Dichters
Close

Zee

De zee hier is de zee
Zij werd geboren in ’t jaar Onzes Heren
Plus minus nul en nul is zij gebleven
De Grote Nul die zij gebleven is
Door alle eeuwen van belijdenis
Van nul is nul en één plus één is twee

De zee hier is de zee
Die nul geboren is en nul gebleven
Maar dwaas is en gedwee
Want zij is niets van wat men heeft geschreven
Het niets waarvan men zegt dat het oneindig is
En niets oneindig dat niet eindig is

Hier is de zee en zij is hier
Alleen van water zout en wier
Van krabben kwallen schollen en garnalen
Maar niet van zeemeerminnen en koralen
Misschien – maar het is niet bewezen – van sardijnen
En zeker niet van haaien en dolfijnen

En honden paarden koeien leeuwen en sirenen
Jawel sirenen zegt men met één oog
In al de kleuren van de regenboog
En zwijnen – met rozige schubben bovendien –
En katten – heb je van je leven
Zeg Kees heb jij ooit katten in de zee gezien

Jawel jawel maar in de bioscoop
Maar daar helaas is alles zoveel fraaier
Men ziet er geel – en blauwgelakte papegaaien
Die ons doen twijfelen aan geloof en hoop
Waarvan de beelden om en ommedraaien
In ’t kleurenprisma van een telescoop

Ach laten wij het houden bij de deining
Bij deze deining die niet eeuwig is
Maar eeuwig schijnt als een verschijning
Van eind’ en van begin ’lijk d’ ergernis
En herbegint en weder eindigt als de waan
Die eind’ krijgt en begin bij komen en bij gaan

En als wij gaan begint het – als wij komen
Dan eindigt alles nog in wonderdromen
Er zijn helaas geen papegaaien in de zee
Laat ons alleen maar spelevaren
Al op de baren
Van zilver of verguld op snee

Laat ons maar spelevaren in de wind
Terwijl ze speels is als een kind
Wijl ze wellustig als een rijpe dame
Haar jonge minnaar zal bekwamen
In ’t spelen van een liefdespel
Dat welig deint op wee en wel

En als het spel is uitgespeeld
En alle liefde rustig wordt
En zij zich in haar eigen stilte stort
Zie dan haar wateren in dit waterbeeld
Van groen tot grauw van luw tot loom
Ondiep misschien en zeker zonder boôm

Zie dan haar wateren in dit waterglas
Waarin een storm zij heeft geschonken
Haar zeilen dansen en haar lichten vonken
Haar éne horizon die horizonnen was
Toen men haar eeuwig noemde
En haar aanbad en haar verdoemde

Toen zij van ons was en de vissers
En van de vissen de geheimen onder ons
Want waar ligt het geluk van ons de gissers
Dan in het gissen met een vaderons
Of met een vloek o spiegelvlak van woede
Als toen een storm van lust ons voor de rust behoedde

Het was de tijd dat men zo onbezonnen
Zijn liefje wonder de verhalen deed
Van al die sterren en van al die zonnen
Waarvan de glans langsheen de deining gleed
’t Is goed zo aan uw liefje de verhalen
Van al die wonderen te herhalen

Het wonder van de witte zeekonijntjes
En van de dartelblinkende sardijntjes
Waarvan het zielig is dat men z’ in blikjes doet
Van ’t koude bloed
– Zij lacht u ongelovig tegen –
Der lokkende sirenen

En nog van zoveel zoveel meer en meer
Het was een tijd van lieflijk liegen
Waar op het deinen wij ons lieten wiegen
Mee met het wiegen van een dwaas geredeneer
Dat heenging met de vloed en met de ebbe keerde
Tot we niets meer begeerden

Het was de tijd van onbegonnen jeugd
En onbezonnen wijsheid
Van toen wij van de grijze deugd
De deugdelijke grijsheid
Zo maar voor ’t happen gooiden aan de kwallen
Wij niet alleen wij allen

Wij streelden toen een golf van blonde haren
En strelen nu een golvend lichaam mee
Tot het gewiegd wordt op de baren
En stijgt en stijgt naar hoger zee
En wegglijdt in de weke wonderheên
En zelf wordt een sireen

En kom en laat u lokken
Naar d’overzijde van uw nuchterheid
De schaduwzijde van uw veiligheid
De warmte van haar lokken
Zoals die vroeger was
De trage welving van een zeegewas

Zo is zij ons ontstaan van ieder beeld ontbonden
Ontdaan van ieder woord dat was
Wel blijft het beeld zo ongeschonden
Maar broos als glas
Want eens heeft men op ’t strand een hoorn gevonden
Waar men in horen kon dat zij nog anders was

Sea

The sea here’s the sea
It was born in the Year of Our Lord
Nought more or less and nought it’s remained
The Great Nought it’s remained
Through all the ages faith has sustained
In nought is nought and one plus one is two

The sea here’s the sea
That was born nought and nought has stayed
But daft and meek as can be
Nothing like the descriptions they’ve made
The nothing that they say is infinite
And nothing’s infinite that’s not finite

Here’s the sea and it’s here
Made just of salt seaweed and water clear
Of crabs, jellyfish, prawns and plaice
But not of mermaids and coral lace
Perhaps – though there’s no proof – of sardines too
And not of sharks and dolphins, that’s not true

And dogs horses cows lions and sirens
That’s right sirens they say with one eye bright
In all the shades of the rainbow’s light
And pigs – with scales like gleaming rosy irons –
And cats – well did you ever
Hey Kees have you ever seen cats in the sea

Oh yes oh yes but on the silver screen
But there alas things are all much nicer
Yellow and blue-painted parrots we can discern
That make our faith and hope less keen
Whose images just turn and turn
In the prism of a telescope seen

Oh let’s to the swell our attention bend
This swell that is not eternal
But as a feature seems to have no end
Ending and starting, annoying, infernal
And begins and ends again, deceiving
Ending beginning in coming and leaving

When we go it starts – when we come it all seems
To end in wondrous visions and dreams
Alas there aren’t parrots in the sea
Let’s go out in a boat
On the waves afloat
All gilt-edged or silvery

In the wind let us yacht
While it’s playful as a tot
Since it’s like a ripe matron with senses astorm
Who’ll teach her young lover to perform
And play the game of love with skill
That wallow in joy and ill

And when the game is quite played out
And all at rest is curled
It dives into its silent world
Into this waterscape see it spout
From green to grey lukewarm to leaden heat
Shallow perhaps no ground beneath your feet

See it spout in this water glass
In which it has poured a storm
Its sails dance and its lights spark and swarm
Its one horizon that was more than one
It was called eternal back then
And was worshipped and cursed by men

When it was ours and the fishermen’s sea
And the fishes’ the secrets most rare
And where’s content for such guessers as we
If not in guessing with a Lord’s Prayer
Or with a curse o mirror surface of rage
Like when a storm of lust kept our calm safe in its cage

It was the time when we thoughtless ones
Told our loves many wondrous tales
Of all those stars and all those suns
Whose gleam slid down the swell’s long tails
It’s good to tell your love stories again
Of those wonders on the main

The wonder of the sea rabbits white
And of the sardines all gleaming so bright
Which it’s a shame to can and price
Of the blood like ice
– She smiles at you in disbelief –
Of tempting sirens on the reef

And of much much more and more
What lies we would sweetly tell
When we let ourselves rock in the swell
Of mad reasoning more and more
That at high tide and low came back and went
Till all lust was spent

It was a time of youth not begun
Of thoughtless wisdom indeed
When each grey-haired young one
Tossed as jellyfish feed
virtuous grey ones, watching them fall
Not just we few but all

Then we stroked a wave of blond hair
Now we massage a body waving free
Till it’s rocked on the waves there
And rises and rises out to sea
And slips into the wondrous wet environs
And becomes one of the sirens

And come and be lured
Beyond your sobriety
To the dark side of your security
The warmth of her locks allured
As it was once in the past
The slow arc of a sea plant’s mast

Thus it was born to us from every image freed
Stripped of every word we knew
The image though is so pure indeed
But brittle as glass is too
For once we found a conch on the beach before
In which we could hear it was something more
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère