Poem
Lies Van Gasse
SPAN WIDE, AN EXPANSE
Span wide, an expansethat hangs for seconds above sky level
until a rippling, a whooshing
shatters the dome, suddenly:
flecks of light become façades,
lines become windows, streets,
shadows drag us like mobs
along winding ways.
The road is rolled up and rolled out
and, meanwhile, voices tremble, clouds daze.
Between our words
we have stashed a rifle.
Behind our teeth
is a thread that binds two minds,
but this is unexpected (our lives
cross namelessly in this yellow vehicle
and when we lose eye contact, then you dissolve)
, someone has cut something off:
a road with a pothole,
hundreds of lives with a shot
a day with the night
that rolls me out, drunken, over the cobbles of Taksìm,
like shards of glasswork between bloodstains.
I miss your boy’s skin
on which, dancing, I set the strangest signs.
I read it, but my tongue, unskilled
fails to taste the letters.
I miss your boy’s skin
that now, later, rubs roughly up against me.
Disdainfully, your voice jars my elbow,
I cannot lay you between my palms.
I miss your eyes,
which, days later, still sparkle hesitantly
in the video images of a raid,
an article on the attack,
on this white, luminescent sheet.
I miss your boy’s skin,
poached from your translucent, white bones.
It was hanging to dry on the windowsill,
but my head didn’t fold.
Ultimately, it’s getting to be just like here.
Here, things are ending up just as ultimately intended:
an area of eroded brick,
burning cement, a sandstorm,
rusty steel rods, a hand –
We lick up the rubble, green-eyed and foul
and move our street map up a few villages.
It’s warm, we set our hair straight above the steppe
and build a new city.
SPANWIJD, EEN VLAKTE
Spanwijd, een vlakte
die boven de luchtspiegel secondenlang ademt
tot een rimpeling, een suizen
de koepel versplintert, plots:
lichtvlekken worden gevels,
lijnen worden ramen, straten,
schaduwen trekken ons als meutes
over bochtige routes heen.
De weg wordt op- en afgerold
en ondertussen trillen stemmen, verdoven wolken.
Tussen onze woorden
hebben we een geweer verstopt.
Achter onze tanden
zit een touw dat twee geesten verbindt,
maar dit is onvoorzien (onze levens
kruisen naamloos in dit gele voertuig
en als ik je oogopslag verlies, dan los je op)
, iemand heeft iets afgesneden:
een weg met een holte,
honderden levens met een schot
een dag met de nacht
die me dronken uitrolt over de keien van Taksìm,
als versplinterd glaswerk tussen bloedvlekken.
Ik mis je jongensvel
waarop ik dansend de vreemdste tekens zet.
Ik lees het, maar mijn tong, onkundig
proeft de letters niet.
Ik mis je jongensvel
dat, nu, later, stug tegen mij schuurt.
Onbehouwen stoot je stem tegen mijn elleboog,
ik kan je niet tussen mijn palmen leggen.
Ik mis je ogen,
die dagen later nog twijfelend schitteren
in de videobeelden van een inval,
een artikel over de aanslag,
op dit wit oplichtende blad.
Ik mis je jongensvel,
gestroopt van je doorschijnend blanke botten.
Het hing te drogen aan de vensterbank,
maar mijn hoofd vouwde niet op.
Uiteindelijk wordt het net als hier.
Hier wordt het net zoals uiteindelijk
is bedoeld:
een grondvlak van geërodeerde baksteen,
brandend cement, een zandstorm,
roestige stalen stangen, een hand –
We likken het puin op, groenogig en vuil
en verleggen ons stratenplan naar een paar dorpen verder.
Het is warm, we zetten onze haren recht boven de steppe
die boven de luchtspiegel secondenlang ademt
tot een rimpeling, een suizen
de koepel versplintert, plots:
lichtvlekken worden gevels,
lijnen worden ramen, straten,
schaduwen trekken ons als meutes
over bochtige routes heen.
De weg wordt op- en afgerold
en ondertussen trillen stemmen, verdoven wolken.
Tussen onze woorden
hebben we een geweer verstopt.
Achter onze tanden
zit een touw dat twee geesten verbindt,
maar dit is onvoorzien (onze levens
kruisen naamloos in dit gele voertuig
en als ik je oogopslag verlies, dan los je op)
, iemand heeft iets afgesneden:
een weg met een holte,
honderden levens met een schot
een dag met de nacht
die me dronken uitrolt over de keien van Taksìm,
als versplinterd glaswerk tussen bloedvlekken.
Ik mis je jongensvel
waarop ik dansend de vreemdste tekens zet.
Ik lees het, maar mijn tong, onkundig
proeft de letters niet.
Ik mis je jongensvel
dat, nu, later, stug tegen mij schuurt.
Onbehouwen stoot je stem tegen mijn elleboog,
ik kan je niet tussen mijn palmen leggen.
Ik mis je ogen,
die dagen later nog twijfelend schitteren
in de videobeelden van een inval,
een artikel over de aanslag,
op dit wit oplichtende blad.
Ik mis je jongensvel,
gestroopt van je doorschijnend blanke botten.
Het hing te drogen aan de vensterbank,
maar mijn hoofd vouwde niet op.
Uiteindelijk wordt het net als hier.
Hier wordt het net zoals uiteindelijk
is bedoeld:
een grondvlak van geërodeerde baksteen,
brandend cement, een zandstorm,
roestige stalen stangen, een hand –
We likken het puin op, groenogig en vuil
en verleggen ons stratenplan naar een paar dorpen verder.
Het is warm, we zetten onze haren recht boven de steppe
From: Wassende stad
Publisher: Wereldbibliotheek, Amsterdam
Publisher: Wereldbibliotheek, Amsterdam
Poems
Poems of Lies Van Gasse
Close
SPAN WIDE, AN EXPANSE
Span wide, an expansethat hangs for seconds above sky level
until a rippling, a whooshing
shatters the dome, suddenly:
flecks of light become façades,
lines become windows, streets,
shadows drag us like mobs
along winding ways.
The road is rolled up and rolled out
and, meanwhile, voices tremble, clouds daze.
Between our words
we have stashed a rifle.
Behind our teeth
is a thread that binds two minds,
but this is unexpected (our lives
cross namelessly in this yellow vehicle
and when we lose eye contact, then you dissolve)
, someone has cut something off:
a road with a pothole,
hundreds of lives with a shot
a day with the night
that rolls me out, drunken, over the cobbles of Taksìm,
like shards of glasswork between bloodstains.
I miss your boy’s skin
on which, dancing, I set the strangest signs.
I read it, but my tongue, unskilled
fails to taste the letters.
I miss your boy’s skin
that now, later, rubs roughly up against me.
Disdainfully, your voice jars my elbow,
I cannot lay you between my palms.
I miss your eyes,
which, days later, still sparkle hesitantly
in the video images of a raid,
an article on the attack,
on this white, luminescent sheet.
I miss your boy’s skin,
poached from your translucent, white bones.
It was hanging to dry on the windowsill,
but my head didn’t fold.
Ultimately, it’s getting to be just like here.
Here, things are ending up just as ultimately intended:
an area of eroded brick,
burning cement, a sandstorm,
rusty steel rods, a hand –
We lick up the rubble, green-eyed and foul
and move our street map up a few villages.
It’s warm, we set our hair straight above the steppe
and build a new city.
From: Wassende stad
SPAN WIDE, AN EXPANSE
Span wide, an expansethat hangs for seconds above sky level
until a rippling, a whooshing
shatters the dome, suddenly:
flecks of light become façades,
lines become windows, streets,
shadows drag us like mobs
along winding ways.
The road is rolled up and rolled out
and, meanwhile, voices tremble, clouds daze.
Between our words
we have stashed a rifle.
Behind our teeth
is a thread that binds two minds,
but this is unexpected (our lives
cross namelessly in this yellow vehicle
and when we lose eye contact, then you dissolve)
, someone has cut something off:
a road with a pothole,
hundreds of lives with a shot
a day with the night
that rolls me out, drunken, over the cobbles of Taksìm,
like shards of glasswork between bloodstains.
I miss your boy’s skin
on which, dancing, I set the strangest signs.
I read it, but my tongue, unskilled
fails to taste the letters.
I miss your boy’s skin
that now, later, rubs roughly up against me.
Disdainfully, your voice jars my elbow,
I cannot lay you between my palms.
I miss your eyes,
which, days later, still sparkle hesitantly
in the video images of a raid,
an article on the attack,
on this white, luminescent sheet.
I miss your boy’s skin,
poached from your translucent, white bones.
It was hanging to dry on the windowsill,
but my head didn’t fold.
Ultimately, it’s getting to be just like here.
Here, things are ending up just as ultimately intended:
an area of eroded brick,
burning cement, a sandstorm,
rusty steel rods, a hand –
We lick up the rubble, green-eyed and foul
and move our street map up a few villages.
It’s warm, we set our hair straight above the steppe
and build a new city.
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère