Poem
Jen Hadfield
THE AMBITION
DE AMBITIE
Bij laag tij stapte ik door het uitgedroogde zeegras en de gehakte warme salade van het wad, en vervolgens brak de Atlantische Oceaan stukje bij beetje bij mij door.Als mijn knieën elkaar zouden raken zouden het twee op elkaar slaande vuurstenen zijn
Mijn huid segrijnleer
Mijn borstbeen een korset dat de stijgende ribben samendrukte
Mijn vingerafdrukken secuur uitgehouwen trilobieten van de kust
Mijn fijne motoriek even goed als die van elk vetblad
Mijn nagelbedden bleke zomerbotten: tongscharren of hondstongen
Mijn bloed de dikke trage krabbel van ruwe olie
Als zeehonden zouden samendrommen op het wad, zou het alleen om mijn lever zijn
Als mijn nieren zouden klagen, zouden ze Bert en Ernie zijn
Mijn keel een meiboom voor zeegras
Mijn netvliezen rode lappen voor stieren
Een rauwe kebab, mijn wervels geregen aan het ruggenmerg
Mijn neus en oren gelijkgestemde zuigbaarzen
Mijn vlechtje verdorde stengel of sprieten
Mijn moedervlekken en sproeten opkomende sporen
Als ik zou drijven, dan zou ik braadkip zijn, opgebonden in de branding
Als ik mezelf goed zou uitdrukken, zou het vloeistof en klinkers zijn
Mijn spierstelsel als verwaaiende cirrus
Mijn zweetklieren als in modder begraven zeepieren
Mijn kinderen een wolk van samengeklonterde alfabetpasta
Mijn urine een sterke, hete kruidenthee
Als mijn knokkels zouden worden gekraakt, zou dat om hun gekoelde merg zijn
Mijn lippen en tong gemarineerd uit een oneindige flacon
Mijn kringspieren de knopen in een ballonpoedel
Mijn hersenpan een schep voor gedoofde as
Mijn cerebellum een aasschool
De volle maan de ernstigste van een seizoen van verliefdheden
Mijn vrije tijd een hangmat
Mijn plankton mijn onoplettendheid
Mijn spookfuiken mijn vergeetachtigheid voor namen en gezichten
Mijn luciferinen mijn naam in lichtjes
Mijn naam stokken en zinkende stenen
Mijn getijdenzone mijn hoge transparantiezone
Mijn broodspons mijn efemere pad naar huis
THE AMBITION
The tide being out, I’d to traipse through dehydrated eelgrassand the chopped warm salad of the shallows, and then the
Atlantic breached me part by part.
If my knees knocked it was two flints striking
My skin shagreen
My thorax a corset compressed rib by rising rib
My fingerprints finely-carved trilobites of the shore
My fine motor skills as good as any butterwort’s
My nail-beds pale flukes: lemon soles or witches
My blood a thick slow scrawl of crude
If seals mobbed the shallows, it was only for my liver
If my kidneys complained, they were Bert and Ernie
My throat a maypole for eel-grass
My retinas red rags to bulls
A raw kebab, my vertebrae strung on the spinal cord
My nose and ears sympathetic remora
My pigtail a withered stipe or shaw
My moles and freckles rising spores
If I floated it was spatch-cock, trussed on the swell
If I expressed myself well, it was liquids and vowels
My musculature like dispersing cirrus
My sweat-glands like mud-buried lugworms
My children a cloud of clumped alfabeti
My urine a strong, hot tisane
If my knuckles were cracked, it was for their chilled marrow
My lips and tongue seasoned by an infinite cruet
My sphincters the knots in a balloon poodle
My brain-pan a shovel of quenched ash
My cerebellum a bait-ball
The full moon the most serious in a season of crushes
My slack my hammock
My plankton my inattention
My ghost pots my amnesia for names and faces
My luciferins my name in lights
My name sticks and sinking stones
My littoral my high-disclosure zone
My breadcrumb sponge my ephemeral path home
From: Byssus
Publisher: Picador, London
Publisher: Picador, London
Jen Hadfield
(United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, 1978)
Nothing is permanent in the poetry of Jen Hadfield (‘I don’t know what it is / about this place that things / metaflower so readily / into their present selves’). With a meticulous, sober gaze, she watches how everything around her sprouts and grows, buds and creeps into everything else. Her poems might be about the rugged nature in northern Shetland where she lives (‘the scrambling twig / hern...
Poems
Poems of Jen Hadfield
Close
THE AMBITION
The tide being out, I’d to traipse through dehydrated eelgrassand the chopped warm salad of the shallows, and then the
Atlantic breached me part by part.
If my knees knocked it was two flints striking
My skin shagreen
My thorax a corset compressed rib by rising rib
My fingerprints finely-carved trilobites of the shore
My fine motor skills as good as any butterwort’s
My nail-beds pale flukes: lemon soles or witches
My blood a thick slow scrawl of crude
If seals mobbed the shallows, it was only for my liver
If my kidneys complained, they were Bert and Ernie
My throat a maypole for eel-grass
My retinas red rags to bulls
A raw kebab, my vertebrae strung on the spinal cord
My nose and ears sympathetic remora
My pigtail a withered stipe or shaw
My moles and freckles rising spores
If I floated it was spatch-cock, trussed on the swell
If I expressed myself well, it was liquids and vowels
My musculature like dispersing cirrus
My sweat-glands like mud-buried lugworms
My children a cloud of clumped alfabeti
My urine a strong, hot tisane
If my knuckles were cracked, it was for their chilled marrow
My lips and tongue seasoned by an infinite cruet
My sphincters the knots in a balloon poodle
My brain-pan a shovel of quenched ash
My cerebellum a bait-ball
The full moon the most serious in a season of crushes
My slack my hammock
My plankton my inattention
My ghost pots my amnesia for names and faces
My luciferins my name in lights
My name sticks and sinking stones
My littoral my high-disclosure zone
My breadcrumb sponge my ephemeral path home
From: Byssus
THE AMBITION
Sponsors
Partners
LantarenVenster ā Verhalenhuis Belvédère