Poem
Ken Babstock
CARRYING SOMEONE ELSE’S INFANT PAST A COW IN A FIELD NEAR MARMORA, ONT.
ANDERMANS KIND LANGS EEN KOE IN EEN VELD BIJ MARMORA, ONTARIO, DRAGEN
Zomermuggen koloniseerden haar keukenstroopzwarte ogen, haar flappende,conische oren. Ze kreunde, een slecht gestemde
tuba, en slierten kwijl dropen
van haar zwart-
op-roze neusgaten als draden van plantensap. Ontwakend uit een ritmisch
dutje in mijn arm, rechtte je wankel je hoofd
en staarde naar de grote hangende huid-
zak, tepels, in droogdok opgebaard
casco van haar ribben, aambeeldkop, en de chocolade-kalmte in haar ogen
die terugkeken toen ik met jou dichterbij kwam, wadend
door guldenroede, koningskaars en distel
allemaal kunstig weggebogen
van jouw zachte, blote voetjes. Mieren wroetten in de vermolmde
koppen van knoestige heiningpalen en waarschuwingsvlaggen
van spinrag en melkplantpluis
markeerden elke stekel van het roestig
prikkeldraad, maar dat was alles wat jou en haar scheidde.
Ik voelde me heel even blij dat ik decor was, marginaal in dit contact,
dit zich ontvouwend bundeltje van weten dat
jij was in
een overgroeide greppel waar de lucht zwol en zich droogschudde
in de looiersboom. Wat werd mij getoond dat ik niet heb behouden?
Wat tuurde terug, lang voordat de gebarsten
klok van zijn naam
van een klepel kwam klinken en het voor altijd omheinde? Weet
dat het plaatsvond, evenwel – jij was een kwijlend hoopje
leven in het groene raadsel. Dat koebeest
herinnert zich
niets meer van jou. Laat cichorei, later in ’t leven, hinderlijke blauwe
sterretjes zijn van voetnoten bij één leeg, voorgoed verloren
uur van jouw vroeg en
vreemd.
© Vertaling: 2002, Ko Kooman
CARRYING SOMEONE ELSE’S INFANT PAST A COW IN A FIELD NEAR MARMORA, ONT.
Summer gnats colonized her molasses black eyes, her flicking,conical ears. She moaned, a badly tuned
tuba, and tassels of ick dripped
from her black-
on-pink nostrils like strings of weed sap. Waking from a rhythmic
nap in my arm, you wobbled your head upright
and stared at the great hanging skin-
bag, teats, dry-docked
hull of her ribs, anvil head, and the chocolate calm in her eyes
that gazed back as I carried you closer, wading
through goldenrod, mulleins, thistle
all artfully bent
clear of your soft exposed feet. Ants worried the punky
tops of knotted fence posts, and caution flags
of gossamer and milkweed fluff
marked each rust-twist
of barb, but that was all that divided you and her. I felt briefly
happy to be prop, peripheral in this exchange,
this unfolding bundle of knowing that
was you in
an over-grown ditch where the air swelled, shaking itself dry
in the sumac. What was I shown that I haven’t retained?
What peered back long before the cracked
bell of its name
came sounding off a tongue’s hammer and fenced it forever? Know
that it happened, though – you were a drooling lump
of living in the verdant riddle. That heifer
remembers
nothing of you. Let chicory, later in life, be bothersome blue
asterisks footnoting one empty, unrecoverable
hour of your early and
strange.
© 2001, Ken Babstock
From: Days into Flatspin
Publisher: Anansi, Toronto
From: Days into Flatspin
Publisher: Anansi, Toronto
Poems
Poems of Ken Babstock
Close
CARRYING SOMEONE ELSE’S INFANT PAST A COW IN A FIELD NEAR MARMORA, ONT.
Summer gnats colonized her molasses black eyes, her flicking,conical ears. She moaned, a badly tuned
tuba, and tassels of ick dripped
from her black-
on-pink nostrils like strings of weed sap. Waking from a rhythmic
nap in my arm, you wobbled your head upright
and stared at the great hanging skin-
bag, teats, dry-docked
hull of her ribs, anvil head, and the chocolate calm in her eyes
that gazed back as I carried you closer, wading
through goldenrod, mulleins, thistle
all artfully bent
clear of your soft exposed feet. Ants worried the punky
tops of knotted fence posts, and caution flags
of gossamer and milkweed fluff
marked each rust-twist
of barb, but that was all that divided you and her. I felt briefly
happy to be prop, peripheral in this exchange,
this unfolding bundle of knowing that
was you in
an over-grown ditch where the air swelled, shaking itself dry
in the sumac. What was I shown that I haven’t retained?
What peered back long before the cracked
bell of its name
came sounding off a tongue’s hammer and fenced it forever? Know
that it happened, though – you were a drooling lump
of living in the verdant riddle. That heifer
remembers
nothing of you. Let chicory, later in life, be bothersome blue
asterisks footnoting one empty, unrecoverable
hour of your early and
strange.
From: Days into Flatspin
CARRYING SOMEONE ELSE’S INFANT PAST A COW IN A FIELD NEAR MARMORA, ONT.
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère