Poetry International Poetry International
Poem

C.K. Williams

THE COFFIN STORE

DE DOODSKISTENWINKEL

Ik sleepte mijn dood van Kampala naar Krakau.
Dood, wat een belachelijke lading ben je soms,
zoals de wereld trillend op Atlas’ schouders.
 
In Kampala had ik me afgevraagd waarom die lui, zo arm,
me niet gewoon afmaakten. Waarom maakten ze me niet af?
In Krakau had ik me voorgesteld met dichters te gaan praten.
 
Ik geloofde nog altijd dat ik mijn dood getemd had,
dat hij niet langer mijn vingers en oren af zou knagen.
We hadden soms zelfs feestjes samen: ‘veel geluk’ zei dood,
 
en gaf me mijn cadeau, een doodskist, mijn doodskist,
gemaakt in Kampala, met in het deksel een schuifdeur,
om door te kijken, naar de hemel, naar de vogels, naar Kampala.
 
Dat was zijn manier, begreep ik algauw, om als een wilde
te klauwen en te grauwen, want de deur ging niet open:
geen hemel, geen vogel, geen dichters, geen Krakau.
 
Catherine kwam naar me toen, die kwam toen,
‘Open je ogen liefste,’ maar dood had me
tenietgedaan, mijn knokkels waren rauw als van een aap,
 
mijn geest gleed weg als een jammerlijk foute schaats,
en wat Catherine ook zei, zuchtte of zong,
‘Liefste, mijn liefste,’ de deur bleef dicht, ja dicht.
 
Ik hoorde bomen die geveld werden, geschaafd en gladgemaakt,
tot doodskisten vertimmerd. Ik hoorde dood
snuiven en stampen, ongeduldig om te kunnen gaan, weg.
 
Maar daar was Catherine weer, zuchtend en zingend,
en het bewerkte houten deurtje ging op een kiertje, net genoeg:
de lucht, een vogel, Catherine, net genoeg.

THE COFFIN STORE

I was lugging my death from Kampala to Krakow.
Death, what a ridiculous load you can be,
like the world trembling on Atlas’s shoulders.

In Kampala I’d wondered why the people, so poor,
didn’t just kill me. Why don’t they kill me?
In Krakow I must have fancied I’d find poets to talk to.

I still believed then I’d domesticated my death,
that he’d no longer gnaw off my fingers and ears.
We even had parties together: “Happy,” said death,

and gave me my present, a coffin, my coffin,
made in Kampala, with a sliding door in its lid,
to look through, at the sky, at the birds, at Kampala.

That was his way, I soon understood, of reverting
to talon and snarl, for the door refused to come open:
no sky, no bird, no poets, no Krakow.

Catherine came to me then, came to me then,
“Open your eyes, mon amour,” but death
had undone me, my knuckles were raw as an ape’s,

my mind slid like a sad-ankled skate, and no matter
what Catherine was saying, was sighing, was singing,
“Mon amour, mon amour,” the door stayed shut, oh, shut.

I heard trees being felled, skinned, smoothed,
hammered together as coffins. I heard death
snorting and stamping, impatient to be hauled off, away.

But here again was Catherine, sighing, and singing,
and the tiny carved wooden door slid ajar, just enough:
the sky, one single bird, Catherine: just enough.
Close

THE COFFIN STORE

I was lugging my death from Kampala to Krakow.
Death, what a ridiculous load you can be,
like the world trembling on Atlas’s shoulders.

In Kampala I’d wondered why the people, so poor,
didn’t just kill me. Why don’t they kill me?
In Krakow I must have fancied I’d find poets to talk to.

I still believed then I’d domesticated my death,
that he’d no longer gnaw off my fingers and ears.
We even had parties together: “Happy,” said death,

and gave me my present, a coffin, my coffin,
made in Kampala, with a sliding door in its lid,
to look through, at the sky, at the birds, at Kampala.

That was his way, I soon understood, of reverting
to talon and snarl, for the door refused to come open:
no sky, no bird, no poets, no Krakow.

Catherine came to me then, came to me then,
“Open your eyes, mon amour,” but death
had undone me, my knuckles were raw as an ape’s,

my mind slid like a sad-ankled skate, and no matter
what Catherine was saying, was sighing, was singing,
“Mon amour, mon amour,” the door stayed shut, oh, shut.

I heard trees being felled, skinned, smoothed,
hammered together as coffins. I heard death
snorting and stamping, impatient to be hauled off, away.

But here again was Catherine, sighing, and singing,
and the tiny carved wooden door slid ajar, just enough:
the sky, one single bird, Catherine: just enough.

THE COFFIN STORE

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère