Safia Elhillo
FINAL WEEKS, 1990
LAATSTE WEKEN 1990
uren eerder, de nacht buiten is zo zwart als mijn grootmoeders haar
de nieuwgeboren maan in het teken van boogschutter & in het huis in maryland staat mijn moeder drieëntwintig achter een winnende hand kaarten, terwijl het water de lengte van haar rok verduistert. nu december & vrienden noemen haar nog steeds العروس, de bruid, elf maanden getrouwd & de shock daarvan is nog niet gaan liggen.
*
ochtend en de baby is er nog niet. melkachtige winterzon in boogschutter.
ik moet noemen dat er een echtgenoot was, zevenentwintig – ik kan het me haast niet voorstellen, een jongen van die leeftijd, mijn vader. ik kan me hem niet voorstellen in de kamer, al zal zijn werk hem de komende jaren meeslepen naar landen die naar bloed ruiken. misschien is hij nu in de kamer, nog geen geest. ik schets hem erbij maar weet niet waar hem te plaatsen – misschien in de hoek, rug stijf tegen de witte muur. ik kan me nietvoorstellen dat ze elkaar aanraken. ik veeg hem weg, en corrigeer de nog natte scène. hij is buiten, met lange ledematen in een harde plastic stoel. mijn moeder noemde hem jack en dat is mijn enige bewijs dat ze verliefd waren.
*
mijn moeder is nu bijna mijn moeder, een donkerdere kleur van de middagzon.
*
mijn grootouders moet ik ook in de wachtkamer plaatsen, elegant op de overdreven formele manier van immigranten,
mijn grootvaders bloes nooit zonder kraag, weelderige netheid van de afro tegen zijn hoofd. mijn grootmoeder zou je voor een filmster aan kunnen zien. zwart haar in laagjes langs haar rug. elke hint van slag of krul werd weggebrand & elke ochtend in warme krulspelden gedraaid. haar wenkbrauwen permanent zoals ze mijn leven lang al zijn geweest, blauwzwarte haakjes. beiden ouder dan de onafhankelijke staat van sudan, mijn grootmoeder dertien jaar ouder, mijn grootvader een januarikind zonder geboortedag, al heeft het koloniale systeem het vastgesteld op zesentwintig jaar voor de geboorte van zijn land. ze zijn vreedzame maatjes, hun romance ging rustig over in een soort broer-en-zus relatie & ik heb ze elkaar nooit zien aanraken, dus ik kan het me nu niet voorstellen. hij ijsbeert de gang door.
*
een uur & negenendertig minuten na het middaguur, die laatste diluviaanse pers & ik ben buiten, een vol hoofd nat
haar, granaatappelkleurig wezentje, krassend als een diertje. een meisje genoemd naar een gestorven oudtante, een datum op de geboorteakte & met inkt ondertekend. thuis zou ik twee voornamen hebben, de mijne & die van mijn vader, safia yagoub. de achternaam wordt zelden gebruikt, maar het nieuwe land eist een patroniem. verengelst wordt de ال een lossere el. hilu betekent zoet, vreemd speels alloniem van die eerste overgrootvader. & bij elkaar gepropt in één zin, VOORNAAM, onze namen, de mijne & de zijne. safia yagoub. kleine echo van dat vergeten epitheta, die eens geliefde man, jack. & ook al ben ik niet naar mijn moeder genoemd, passen we bij elkaar: safaa, het zelfstandige naamwoord van mijn bijvoeglijke naamwoord. onze gedeelde eerste lettergreep. dichter heb ik ze nooit bij elkaar gezien, hem & haar, ze raken elkaar bijna aan.
Publisher: 2022, ,
FINAL WEEKS, 1990
hours before, the night outside is black as my grandmother’s hair
its newborn moon in sagittarius & in the maryland house my mother
is twenty-three behind a winning hand of cards as the water darkens
the length of her skirt. december now & friends still call her ﻟاﻌﺮوس,
the bride, eleven months married & the shock of it not yet settled behind her eyes.
*
morning & the baby has not come. milky winter sun in sagittarius.
i should mention there was a husband, twenty-seven—i can hardly
imagine it, a boy that age, my father. i cannot picture him in the room
though his work for years to come will absorb him into countries that smell
of blood. maybe he is in the room now, not yet a specter. i sketch him in
but do not know where to put him—maybe in the corner, back rigid against
the white wall. i cannot imagine them ever touching. i smudge him out,
correct the still-wet scene. he is outside, long-limbed in a hard plastic chair.
my mother called him jack & this is my only proof they were in love.
*
my mother is almost my mother now, darker color of the noontime sun.
*
in the waiting room i should also place my grandparents, elegant in that old overformal
way of immigrants, my grandfather’s shirt never without a collar, lush neatness
of the afro against his head. my grandmother could pass for a film star, hair black & feathered
down her back, any suggestion of curl or coil since burnt away & set every morning
in hot rollers. her eyebrows tattooed as they have been all my life, blue-black parentheses.
both of them older than the independent state of the sudan, my grandmother thirteen
years its senior, my grandfather a january child of unknown birthday though the colonial offices
record it as twenty-six years before his country is born. they are placid companions,
their courtship cooled amicably into a sort of siblinghood, & i have never seen them touch
so i cannot imagine it now. he paces the cool length of the hallway.
*
one hour & thirty-nine minutes past noon, that final diluvian push & i am
outside, full head of wet hair, pomegranate creature cawing that little animal sound.
pronounced a girl & named for a dead great-aunt, the birth certificate
dated & signed in ink. back home i would have been known by my first
two names, mine & my father’s: safia yagoub. the surname rarely used,
but in the new country the paper demands a patronym. anglicized, the لا becomes
a looser el. hilu, meaning sweet, strange unserious allonym of that first great-
grandfather. & crowded together on a single line, marked FIRST NAME, our names,
mine & his. safia yagoub. little echo of that forgotten epithet, that once-loved man,
of jack. & though i am not named for my mother, we match: safaa, noun form
of my adjective. our shared first syllable. closest i have ever seen them, him
& her, almost touching.
From: The January Children
Publisher: University of Nebraska Press,
LAATSTE WEKEN 1990
uren eerder, de nacht buiten is zo zwart als mijn grootmoeders haar
de nieuwgeboren maan in het teken van boogschutter & in het huis in maryland staat mijn moeder drieëntwintig achter een winnende hand kaarten, terwijl het water de lengte van haar rok verduistert. nu december & vrienden noemen haar nog steeds العروس, de bruid, elf maanden getrouwd & de shock daarvan is nog niet gaan liggen.
*
ochtend en de baby is er nog niet. melkachtige winterzon in boogschutter.
ik moet noemen dat er een echtgenoot was, zevenentwintig – ik kan het me haast niet voorstellen, een jongen van die leeftijd, mijn vader. ik kan me hem niet voorstellen in de kamer, al zal zijn werk hem de komende jaren meeslepen naar landen die naar bloed ruiken. misschien is hij nu in de kamer, nog geen geest. ik schets hem erbij maar weet niet waar hem te plaatsen – misschien in de hoek, rug stijf tegen de witte muur. ik kan me nietvoorstellen dat ze elkaar aanraken. ik veeg hem weg, en corrigeer de nog natte scène. hij is buiten, met lange ledematen in een harde plastic stoel. mijn moeder noemde hem jack en dat is mijn enige bewijs dat ze verliefd waren.
*
mijn moeder is nu bijna mijn moeder, een donkerdere kleur van de middagzon.
*
mijn grootouders moet ik ook in de wachtkamer plaatsen, elegant op de overdreven formele manier van immigranten,
mijn grootvaders bloes nooit zonder kraag, weelderige netheid van de afro tegen zijn hoofd. mijn grootmoeder zou je voor een filmster aan kunnen zien. zwart haar in laagjes langs haar rug. elke hint van slag of krul werd weggebrand & elke ochtend in warme krulspelden gedraaid. haar wenkbrauwen permanent zoals ze mijn leven lang al zijn geweest, blauwzwarte haakjes. beiden ouder dan de onafhankelijke staat van sudan, mijn grootmoeder dertien jaar ouder, mijn grootvader een januarikind zonder geboortedag, al heeft het koloniale systeem het vastgesteld op zesentwintig jaar voor de geboorte van zijn land. ze zijn vreedzame maatjes, hun romance ging rustig over in een soort broer-en-zus relatie & ik heb ze elkaar nooit zien aanraken, dus ik kan het me nu niet voorstellen. hij ijsbeert de gang door.
*
een uur & negenendertig minuten na het middaguur, die laatste diluviaanse pers & ik ben buiten, een vol hoofd nat
haar, granaatappelkleurig wezentje, krassend als een diertje. een meisje genoemd naar een gestorven oudtante, een datum op de geboorteakte & met inkt ondertekend. thuis zou ik twee voornamen hebben, de mijne & die van mijn vader, safia yagoub. de achternaam wordt zelden gebruikt, maar het nieuwe land eist een patroniem. verengelst wordt de ال een lossere el. hilu betekent zoet, vreemd speels alloniem van die eerste overgrootvader. & bij elkaar gepropt in één zin, VOORNAAM, onze namen, de mijne & de zijne. safia yagoub. kleine echo van dat vergeten epitheta, die eens geliefde man, jack. & ook al ben ik niet naar mijn moeder genoemd, passen we bij elkaar: safaa, het zelfstandige naamwoord van mijn bijvoeglijke naamwoord. onze gedeelde eerste lettergreep. dichter heb ik ze nooit bij elkaar gezien, hem & haar, ze raken elkaar bijna aan.
From: The January Children
Publisher: 2022, University of Nebraska Press,