Threa Almontaser
HUNTING GIRLINESS
JAGEN OP MEISJESACHTIGHEID
Mijn meisjesachtigheid heeft het formaat van een Kerberus.
Ik ontketen het uit mijn lichaam, een Mercedes ingesloten
door mijn slangenstaart, iemands Scissorhand-
struiken, driekoppig gehuil wordt luider
in de schone buitenwijk. Het is niet netjes
om te fucken met de tandenfee, kindertanden
in de oleanders geplant. Om jongens in te elkaar slaan
in het park, een van hen mijn vrouw te maken
in een witte jurk als we bruiloftje spelen.
Mijn tantes stopten mij bij een stille troubadour
& een vanaf de geboorte kreupel reekalf. Ik ben
een meisje dat haar handen op de borst hield, mij
zijn paleizen, een fontein van honing, een stroom van melk beloofd.
Vertel me, waarom zweept er iets anders
op in mij dat probeert te ontsnappen,
mijn huid paars beukt. Vertel me,
wanneer kan ik ophouden mijn hoofddoeken
te bewapenen met weerhaken, mijn wimpers uit te rusten met speren? Ik leer mijn lichaam
liefhebben door voor dood te spelen: wijdbeens
als een man, gelaten sta ik de gieren toe
van mijn smachtende lijf te eten, de lel
van de vrouwtjes hangt uit hun snavels,
& het is de enige keer dat ik stil lig.
Mijn meisjesachtigheid fluit bergopwaarts,
& mijn moeder staat te ver beneden om het te horen.
Ze zegt, Wees niet zo roekeloos. Ik zeg, Eerlijk,
ik stopte al met voorzichtig zijn in groep vier
toen de torens vielen & later droeg ik
de haat van de stad als een hijab. Ik denk dat mijn kleine
borsten onbezonnen zijn, dus ik bind ze af.
Werp sport-bh’s naar de plafondventilators.
Blijf harig. Ze pakt haar gebedskleed,
vraagt God om een scherpe nagel langs
mijn kaak te trekken, mijn meisjesbaard af te scheren.
Dus ik draag koperkoppen naar de keuken
ter compensatie, staarten slaan wild
op mijn borst. Hun hoektanden bijten lucht
& ik bijt terug totdat ik kras wanneer ik praat.
Ze onthoofdt ze met een vleesmes
slaat me vervolgens bont en blauw, & ik onderga alles
giechelend. We kiezen allemaal hoe
de sluimerende leegte in ons te vullen: ik veter ruige bitchy
laarzen tot aan mijn knieën. Schuur zachte huid
op asfalt. Krab aan het korstje als
mijn bloed verhardt. Ik ben in oorlog. Ik ga op pad
om te jagen op meisjesachtigheid. Ik tref haar gehurkt, gecamoufleerd
als een voortvluchtige tussen de forsythia’s.
Ik laad mijn broers balletjespistool, negeer
haar oude aandringen, zichzelf roze smekend.
Er was geen dag waarop ik die bloemen opeiste –
of een volgzame hond.
Publisher: 2022, Voor het eerst gepubliceerd op PoetryInternational.com,
HUNTING GIRLINESS
My girliness is the size of a Cerberus.
I unchain it out my body, serpent tail tombing
a Mercedes, someone’s Scissorhand
shrubs, trio-headed howls loudening
the clean suburb. It is not tasteful
to fuck with the Tooth Fairy, baby teeth planted
in the oleanders. To beat up boys
at the park, make one my wife
in a white dress when we play marriage.
My aunties crammed me with a mute troubadour
& a lame-folded fawn since birth. I am
a pressed-palmed girl promised palaces,
fountain of honey, flood of milk.
Tell me why there is something else
powering inside, trying to get out,
pummeling my skin purple. Tell me,
when can I stop barbing my headscarves,
lining my lashes with spears? I learn to love
my body by playing dead: legs man-
spreading, droop-lipped for vultures
to dine on my basking belly, wattle
of female hanging from their beaks,
& it’s the only time I lie still.
My girliness is a whistle uphill,
& my mother is too far down to hear it.
She says, Stop being reckless. I say, Truth is,
I quit being cautious in third grade
when the towers fell &, later, wore
the city’s hatred as hijab. I believe my baby
breasts are reckless, so I tape them down.
Loop training bras to ceiling fans.
Stay hairy. She pulls out her prayer mat,
enlists God to drag a sharp nail across
my jaw as I sleep, shave my girl-beard off.
So I carry copperheads into the kitchen
as compensation, tails whipping raw
slaps on my chest. Their fangs bite air
& I bite back until I creak when I talk.
She beheads them with a meat knife
then beats me blue, & I take everything
giggling. We all choose how to fill
the lingering lack inside us: I lace bitch-loud
boots to the knees. Scab soft skin
on asphalt. Peel the grit whenever
my blood hardens. I am at war. I go out
to hunt girliness. Find her crouched, camouflaged
like a fugitive between the forsythias.
I load my brother’s bb gun, ignore
her old insistence, begging herself pink.
There was never a day I claimed those flowers–
or any hound that heeled.
From: The Wild Fox of Yemen
Publisher: Graywolf Press,
JAGEN OP MEISJESACHTIGHEID
Mijn meisjesachtigheid heeft het formaat van een Kerberus.
Ik ontketen het uit mijn lichaam, een Mercedes ingesloten
door mijn slangenstaart, iemands Scissorhand-
struiken, driekoppig gehuil wordt luider
in de schone buitenwijk. Het is niet netjes
om te fucken met de tandenfee, kindertanden
in de oleanders geplant. Om jongens in te elkaar slaan
in het park, een van hen mijn vrouw te maken
in een witte jurk als we bruiloftje spelen.
Mijn tantes stopten mij bij een stille troubadour
& een vanaf de geboorte kreupel reekalf. Ik ben
een meisje dat haar handen op de borst hield, mij
zijn paleizen, een fontein van honing, een stroom van melk beloofd.
Vertel me, waarom zweept er iets anders
op in mij dat probeert te ontsnappen,
mijn huid paars beukt. Vertel me,
wanneer kan ik ophouden mijn hoofddoeken
te bewapenen met weerhaken, mijn wimpers uit te rusten met speren? Ik leer mijn lichaam
liefhebben door voor dood te spelen: wijdbeens
als een man, gelaten sta ik de gieren toe
van mijn smachtende lijf te eten, de lel
van de vrouwtjes hangt uit hun snavels,
& het is de enige keer dat ik stil lig.
Mijn meisjesachtigheid fluit bergopwaarts,
& mijn moeder staat te ver beneden om het te horen.
Ze zegt, Wees niet zo roekeloos. Ik zeg, Eerlijk,
ik stopte al met voorzichtig zijn in groep vier
toen de torens vielen & later droeg ik
de haat van de stad als een hijab. Ik denk dat mijn kleine
borsten onbezonnen zijn, dus ik bind ze af.
Werp sport-bh’s naar de plafondventilators.
Blijf harig. Ze pakt haar gebedskleed,
vraagt God om een scherpe nagel langs
mijn kaak te trekken, mijn meisjesbaard af te scheren.
Dus ik draag koperkoppen naar de keuken
ter compensatie, staarten slaan wild
op mijn borst. Hun hoektanden bijten lucht
& ik bijt terug totdat ik kras wanneer ik praat.
Ze onthoofdt ze met een vleesmes
slaat me vervolgens bont en blauw, & ik onderga alles
giechelend. We kiezen allemaal hoe
de sluimerende leegte in ons te vullen: ik veter ruige bitchy
laarzen tot aan mijn knieën. Schuur zachte huid
op asfalt. Krab aan het korstje als
mijn bloed verhardt. Ik ben in oorlog. Ik ga op pad
om te jagen op meisjesachtigheid. Ik tref haar gehurkt, gecamoufleerd
als een voortvluchtige tussen de forsythia’s.
Ik laad mijn broers balletjespistool, negeer
haar oude aandringen, zichzelf roze smekend.
Er was geen dag waarop ik die bloemen opeiste –
of een volgzame hond.
From: The Wild Fox of Yemen
Publisher: 2022, Voor het eerst gepubliceerd op PoetryInternational.com,