Threa Almontaser
FEAST, BEGINNING W/ A KISSED BLADE
FEEST, BEGINNEND MET EEN GEKUST LEMMET
Ze komt van een boerderij in het zuiden. Maar van belang is hoe ze geslacht is,
niet waar ze vandaan komt. In onze garage in Yonkers, vochtige hitte, vlezige lucht, ieders
ellebogen botsen. Haar tong de roze tint van na het krabben,
dezelfde kleur als mijn Eid-jurk. We doen het
zoals in de bilad – wurggreep & schuimbekkend door
zoetjes, zilveren lemmet gekust met een bismillah,
slokdarm doorgesneden met een dankjewel, met gebed.
Het lam hapt naar adem. Mijn ooms trekken hard
om haar vel te scheuren, wit dons dwarrelt in onze stratosfeer. Deze tijd vorig jaar
stapte ik in de bus in Aden, goed bedekt & toch ontving ik een stoot, nog steeds
Lahm shabab, zegening van jong vlees.
Ze zingen voor haar, nu ze gespannen is,
slappe tong, ontplooid. Zwaar lichaam beweegt
sloom op en neer, druppels bloed die de kat oplikt.
Een deel lekt door een kier, een jogger staat op het punt
de politie te bellen over zijn gestoorde buren. We delen &
eten haar de hele week: kebab op bamboe geregen,
gestoofd met maraq, gekookt als bouillon voor de baby’s
die de smaak van peanut butter & jelly, de smaak van mac & cheese vergeten.
Ribben tot naalden gegeten. We plukken haar uit onze tanden, een bijkomstige
herinnering. Ik verslind mijn portie als Wolverine,
proef mijn ooms handen die door haar heen woelen
als parelzoekers op de bodem van de zee,
de tedere wijze waarop ze paarsblauwe koorden onttrekken,
glinsterende darmen, tot enkel het lege weekdier overbleef.
Hoe leert iemand schransen af? Dikke vingers plunderen
gehoorzaam een reep lamsvlees – Abraham, handen
hoog, gereed bij het altaar? We kleden ons in schoon lamsvel,
het uiteengereten karkas. Ogen een zout hapje.
Haar hoeven hoogwaardige handvatten. Sappige pulp genaamd tong bewaard
tot het toetje, smaakt het zoetst volgens de mannen. Hier, met hen, is waar ik
leer over eetlust– om te genieten van onschuldigen,
te verlangen naar de doden. Ze leren me
de kop van het leven af te bijten,
mijn verlangens rauw te eten, de ruggengraat
van een traag wezen te laten prikken als
je doorslikt & en het te verorberen. Hier
is het waar ik leer over binnensten,
hoe te openen met een geverniste elegantie.
We villen de wilde stier, dragen
zijn leer op onze borst.
Bevederen de opgejaagde kwartel
als een haastig gewied veld.
& wanneer we kelen
doorsnijden, kijken we niet
in hun felle ogen,
vragen we niet
om vergif-
fenis.
Publisher: 2022, First published on PoetryInternational.com,
FEAST, BEGINNING W/ A KISSED BLADE
She comes from a farm down south. But it’s how she’s butchered that’s important,
not where she’s from. In our Yonkers garage, wet heat, fleshed air, everyone’s elbows
knocking. Her tongue itchy-pink as my Eid dress
We do it like in the bilad—headlocked & frothed
w/ sweeteners, silver blade smooched w/ a bismillah,
gullet sliced w/ thanks, w/ prayer. The lamb gasps.
My uncles yank hard to tear her pelt, white fluff
snowing our stratosphere. Same time last year, I walked onto a bus in Aden fully garbed &
still got pawed, still Lahm shabab, blessing of young meat. They sing for her as she’s strung,
tongue limp, unfurled. Big body swinging thick, dripping
blood the cats lick. Some leaks through the crack,
a jogger prepped to call the cops on his crazy neighbors.
We share & eat her all week: kebab skewed on bamboo,
stewed w/ maraq, boiled as broth for the babies who forget
the taste of pb&j, mac & cheese. Ribs noshed to needles. We pluck her from our teeth
after, the extra memory. I swallow my share w/ a Wolverine frenzy, taste my uncles’
hands sifting through her like pearlers at the sea’s
bottom, the gentle way they pull out purple-blue
strings, glimmering glut, until only the empty mollusk
remained. How does one unlearn gorging? Fat fingers
pillaging piece by dutiful piece—Abraham, arms
raised, ready at the altar? We dress in sluiced lambskin, the dismembered carcass.
Eyes a salty snack. Her hooves high-grade handles. Juicy pulp called tongue saved
for dessert, that the men say tastes sweetest.
Here, w/ them, is where I learn of appetite—
to savor the innocent, to crave for the dead.
They teach me to bite life’s head off, eat
my desires raw, let the spine of a slow
creature prick down & relish it. Here
is where I learn about the insides,
how to open w/ a varnished grace.
We skin the wild bull, wear
its leather on our chests.
Feather the wrangled quail
like a quick weeded field.
& when we slash
throats, we don’t
look into their
glaring eyes,
don’t ask
forgive-
ness.
From: The Wild Fox of Yemen
Publisher: Graywolf Press,
FEEST, BEGINNEND MET EEN GEKUST LEMMET
Ze komt van een boerderij in het zuiden. Maar van belang is hoe ze geslacht is,
niet waar ze vandaan komt. In onze garage in Yonkers, vochtige hitte, vlezige lucht, ieders
ellebogen botsen. Haar tong de roze tint van na het krabben,
dezelfde kleur als mijn Eid-jurk. We doen het
zoals in de bilad – wurggreep & schuimbekkend door
zoetjes, zilveren lemmet gekust met een bismillah,
slokdarm doorgesneden met een dankjewel, met gebed.
Het lam hapt naar adem. Mijn ooms trekken hard
om haar vel te scheuren, wit dons dwarrelt in onze stratosfeer. Deze tijd vorig jaar
stapte ik in de bus in Aden, goed bedekt & toch ontving ik een stoot, nog steeds
Lahm shabab, zegening van jong vlees.
Ze zingen voor haar, nu ze gespannen is,
slappe tong, ontplooid. Zwaar lichaam beweegt
sloom op en neer, druppels bloed die de kat oplikt.
Een deel lekt door een kier, een jogger staat op het punt
de politie te bellen over zijn gestoorde buren. We delen &
eten haar de hele week: kebab op bamboe geregen,
gestoofd met maraq, gekookt als bouillon voor de baby’s
die de smaak van peanut butter & jelly, de smaak van mac & cheese vergeten.
Ribben tot naalden gegeten. We plukken haar uit onze tanden, een bijkomstige
herinnering. Ik verslind mijn portie als Wolverine,
proef mijn ooms handen die door haar heen woelen
als parelzoekers op de bodem van de zee,
de tedere wijze waarop ze paarsblauwe koorden onttrekken,
glinsterende darmen, tot enkel het lege weekdier overbleef.
Hoe leert iemand schransen af? Dikke vingers plunderen
gehoorzaam een reep lamsvlees – Abraham, handen
hoog, gereed bij het altaar? We kleden ons in schoon lamsvel,
het uiteengereten karkas. Ogen een zout hapje.
Haar hoeven hoogwaardige handvatten. Sappige pulp genaamd tong bewaard
tot het toetje, smaakt het zoetst volgens de mannen. Hier, met hen, is waar ik
leer over eetlust– om te genieten van onschuldigen,
te verlangen naar de doden. Ze leren me
de kop van het leven af te bijten,
mijn verlangens rauw te eten, de ruggengraat
van een traag wezen te laten prikken als
je doorslikt & en het te verorberen. Hier
is het waar ik leer over binnensten,
hoe te openen met een geverniste elegantie.
We villen de wilde stier, dragen
zijn leer op onze borst.
Bevederen de opgejaagde kwartel
als een haastig gewied veld.
& wanneer we kelen
doorsnijden, kijken we niet
in hun felle ogen,
vragen we niet
om vergif-
fenis.
From: The Wild Fox of Yemen
Publisher: 2022, First published on PoetryInternational.com,