Poetry International Poetry International
Gedicht

Frank Báez

SELF-PORTRAIT

At one-and-a-half I rolled down the stairs
to the second floor.
At six I almost drowned in a pool.
At seven a current swept me down a river.
They hit me with a stick, with a rifle-butt,
with a two-by-four. They rammed an elbow into my face,
my stomach too; they kneed me, whipped me, slashed me with machetes.
The neighbor’s dog bit my arm.
I went to get a trim and they cut my ear.
I’ve been knocked cold. Slapped. Slandered.
Booed. Stoned.
Chased by sergeants on motorbikes.
By two bill-collectors.
By three Mormons on bikes.
By girls from Herrera and El Trece.
I’ve been mugged thirty times.
In shared cabs. Private taxis. On scooters. On foot.
A guy gave me a ride and told me I am gay.
They’ve stolen my TV set, my mattress,
six pairs of sneakers, four billfolds,
a watch, half my books.
They’ve filched several manuscripts, and committed plagiary.
(With what they’ve robbed from me
they could open a pawnshop in Los Prados.)
I’ve broken my right arm, my ring finger,
my hip, my thighbone, and I’ve lost four teeth.
Brother Abelardo gave me a bump on the noggin that still hurts.
At my graduation bash they lit into me with bottles.
Then I published a book of poems and a neighbor read it.
Skeptically, she told me she could write
better poems in half an hour, and she did.
An accident with a donkey on the highway.
Attempted suicide in Cabarete.
Tachycardia. Hepatitis. Fucked-up liver.
Satanized in Eastern Europe. Kicked by Mexicans in Chicago.
In Montecristi, a waitress threatened to kill me
(right now she’s sticking pins in a doll that looks like me).
The neighbors dream of shooting me.
The poets dream of writing me elegies.
Other guys want to douse my head with gas,
flip a match, and see my curls on fire.
Girls want to jump in bed with me.
A few weeks ago a policeman stopped me
and asked if I was the poet who’d read poetry
that night and I said yes and the policeman
said those poems were good
and made a bow, sort of.

ZELFPORTRET

Met anderhalf rolde ik de trap af
tot de tweede verdieping.
Op mijn zesde verdronk ik bijna in een zwembad.
Op mijn zevende werd ik door de stroming van een rivier meegesleurd.
Ik werd met een stok geslagen, met de kolf van een geweer,
met een meetlat. Ik kreeg een elleboog in mijn gezicht
en een in mijn buik, knietjes,
machete- en zweepslagen.
De hond van de buren beet me in mijn arm.
Bij het bijwerken van mijn pony werd ik in mijn oor geknipt.
Ik werd gestompt en geslagen. Bespot,
uitgejoeld en met stenen bekogeld.
Achternagezeten door motoragenten.
Door twee schuldeisers.
Door drie mormonen op de fiets.
Door meisjes uit Herrera en Trece.
Dertig keer ben ik beroofd.
In auto’s. Taxi’s. Busjes. Te voet.
Iemand keek me recht in mijn ogen en zei I am gay.
Mijn televisie werd gestolen, een matras,
zes paar schoenen, vier portemonnees,
een horloge, een halve bibliotheek.
Verschillende van mijn manuscripten werden geplagieerd.
(Met alles wat van me gejat werd had ik
een pandjeshuis in Los Prados kunnen openen.)
Ik brak mijn rechterarm, een ringvinger,
mijn heup, het dijbeen en verloor vier tanden.
Broeder Abelardo gaf me een muilpeer die nog altijd pijn doet.
Bij mijn eindexamenfeest kwam ik in een vuistgevecht terecht en moest flessen ontwijken.
Later publiceerde ik een dichtbundel en een buurmeisje las hem
en zei sceptisch dat zij in nog geen half uur tijd
betere gedichten kon schrijven en dat deed ze ook.
Een ongeluk waarbij ik op de snelweg op een ezel inreed.
Zelfmoordpoging in Cabarete.
Tachycardie. Hepatitis. Een verneukte lever.
Gesataniseerd in Oost-Europa. In Chicago door Mexicanen in elkaar getrapt.
In Montecristi door een serveerster met de dood bedreigd
(op dit moment steekt ze nog naalden in een pop die op mij lijkt).
Mijn buren dromen ervan dat ik neergeschoten word.
Dichters dat ze gedichten aan me kunnen wijden.
Mannen dat ze benzine over mijn kop gieten
een lucifer aansteken en mijn krullen in vlammen zien opgaan.
Vrouwen dat ze met me naar bed gaan.
En weken geleden stopte een politieagent me en vroeg
of ik niet die dichter was die gedichten voordroeg
tijdens een of andere avond en ik zei ja en de agent
zei dat het goede gedichten waren
en maakte een buiging of zoiets.

AUTORRETRATO

Rodé al año y medio por las escaleras 
hasta el segundo piso. 
A los seis casi me ahogo en una piscina. 
A los siete me arrastró la corriente de un río. 
Me golpearon con un palo, con la culata de un fusil, 
con una tabla. Me propinaron un codazo en la cara 
y otro en el estómago, rodillazos, 
machetazos, fuetazos. 
El perro del vecino me mordió un brazo. 
Me cortaron una oreja haciéndome el cerquillo. 
Noqueado. Abofeteado. Calumniado. 
Abucheado. Apedreado. 
Perseguido por sargentos en motor. 
Por dos cobradores. 
Por tres mormones en bicicleta. 
Por muchachas de Herrera y del Trece. 
Me han atracado treinta veces. 
En carros públicos. Taxis. Voladoras. A pie. 
Alguien me dio una bola y me dijo I am gay
Me robaron un televisor, un colchón, 
seis pares de tenis, cuatro carteras, 
un reloj, media biblioteca. 
Se llevaron varios manuscritos y cometieron plagio. 
(Con lo que me han robado pudieran abrir 
una compraventa en Los Prados) 
Me fracturé el brazo derecho, el anular, la cadera, 
el fémur y perdí cuatro dientes. 
El hermano Abelardo me dio un cocotazo que todavía me duele. 
En la fiesta de graduación me cayeron a trompadas y botellazos. 
Luego publiqué un libro de poesía y una vecina lo leyó 
y escéptica dijo que era capaz de escribir 
mejores poemas en media hora, y lo hizo. 
Accidente con un burro en la carretera. 
Intento de suicidio en Cabarete. 
Taquicardia. Hepatitis. Hígado jodido. 
Satanizado en Europa del este. Pateado por mexicanos en Chicago. 
En Montecristi una mesera me amenazó de muerte 
(ahora mismo, clava alfileres en un muñeco idéntico a mí) 
Los vecinos sueñan conmigo baleado. 
Los poetas con dedicarme elegías. 
Otros con rociarme gasolina en la cabeza 
y arrojar un fósforo y ver mis rizos en llamas. 
Otras con llevarme a la cama. 
Y hace semanas un policía me detiene y me pregunta 
si yo no era el poeta que había leído poesía 
aquella noche y le digo que sí y el policía 
dice que son buenos poemas 
y hace una reverencia o algo así.
Close

ZELFPORTRET

Met anderhalf rolde ik de trap af
tot de tweede verdieping.
Op mijn zesde verdronk ik bijna in een zwembad.
Op mijn zevende werd ik door de stroming van een rivier meegesleurd.
Ik werd met een stok geslagen, met de kolf van een geweer,
met een meetlat. Ik kreeg een elleboog in mijn gezicht
en een in mijn buik, knietjes,
machete- en zweepslagen.
De hond van de buren beet me in mijn arm.
Bij het bijwerken van mijn pony werd ik in mijn oor geknipt.
Ik werd gestompt en geslagen. Bespot,
uitgejoeld en met stenen bekogeld.
Achternagezeten door motoragenten.
Door twee schuldeisers.
Door drie mormonen op de fiets.
Door meisjes uit Herrera en Trece.
Dertig keer ben ik beroofd.
In auto’s. Taxi’s. Busjes. Te voet.
Iemand keek me recht in mijn ogen en zei I am gay.
Mijn televisie werd gestolen, een matras,
zes paar schoenen, vier portemonnees,
een horloge, een halve bibliotheek.
Verschillende van mijn manuscripten werden geplagieerd.
(Met alles wat van me gejat werd had ik
een pandjeshuis in Los Prados kunnen openen.)
Ik brak mijn rechterarm, een ringvinger,
mijn heup, het dijbeen en verloor vier tanden.
Broeder Abelardo gaf me een muilpeer die nog altijd pijn doet.
Bij mijn eindexamenfeest kwam ik in een vuistgevecht terecht en moest flessen ontwijken.
Later publiceerde ik een dichtbundel en een buurmeisje las hem
en zei sceptisch dat zij in nog geen half uur tijd
betere gedichten kon schrijven en dat deed ze ook.
Een ongeluk waarbij ik op de snelweg op een ezel inreed.
Zelfmoordpoging in Cabarete.
Tachycardie. Hepatitis. Een verneukte lever.
Gesataniseerd in Oost-Europa. In Chicago door Mexicanen in elkaar getrapt.
In Montecristi door een serveerster met de dood bedreigd
(op dit moment steekt ze nog naalden in een pop die op mij lijkt).
Mijn buren dromen ervan dat ik neergeschoten word.
Dichters dat ze gedichten aan me kunnen wijden.
Mannen dat ze benzine over mijn kop gieten
een lucifer aansteken en mijn krullen in vlammen zien opgaan.
Vrouwen dat ze met me naar bed gaan.
En weken geleden stopte een politieagent me en vroeg
of ik niet die dichter was die gedichten voordroeg
tijdens een of andere avond en ik zei ja en de agent
zei dat het goede gedichten waren
en maakte een buiging of zoiets.

SELF-PORTRAIT

At one-and-a-half I rolled down the stairs
to the second floor.
At six I almost drowned in a pool.
At seven a current swept me down a river.
They hit me with a stick, with a rifle-butt,
with a two-by-four. They rammed an elbow into my face,
my stomach too; they kneed me, whipped me, slashed me with machetes.
The neighbor’s dog bit my arm.
I went to get a trim and they cut my ear.
I’ve been knocked cold. Slapped. Slandered.
Booed. Stoned.
Chased by sergeants on motorbikes.
By two bill-collectors.
By three Mormons on bikes.
By girls from Herrera and El Trece.
I’ve been mugged thirty times.
In shared cabs. Private taxis. On scooters. On foot.
A guy gave me a ride and told me I am gay.
They’ve stolen my TV set, my mattress,
six pairs of sneakers, four billfolds,
a watch, half my books.
They’ve filched several manuscripts, and committed plagiary.
(With what they’ve robbed from me
they could open a pawnshop in Los Prados.)
I’ve broken my right arm, my ring finger,
my hip, my thighbone, and I’ve lost four teeth.
Brother Abelardo gave me a bump on the noggin that still hurts.
At my graduation bash they lit into me with bottles.
Then I published a book of poems and a neighbor read it.
Skeptically, she told me she could write
better poems in half an hour, and she did.
An accident with a donkey on the highway.
Attempted suicide in Cabarete.
Tachycardia. Hepatitis. Fucked-up liver.
Satanized in Eastern Europe. Kicked by Mexicans in Chicago.
In Montecristi, a waitress threatened to kill me
(right now she’s sticking pins in a doll that looks like me).
The neighbors dream of shooting me.
The poets dream of writing me elegies.
Other guys want to douse my head with gas,
flip a match, and see my curls on fire.
Girls want to jump in bed with me.
A few weeks ago a policeman stopped me
and asked if I was the poet who’d read poetry
that night and I said yes and the policeman
said those poems were good
and made a bow, sort of.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère