Gedicht
Sasja Janssen
De steken
De steken
De steken
De zomer was stuk en ik bracht mijn zondennaar de kleermaker, ik twijfelde
ijzergaren of rijggaren, hij hielp mij niet, ik had schuld
hoe kon hij zoiets vergeten.
De kleermaker pakte mijn zonden uit, in het kale licht
kronkelden ze tot ik medelijden met ze kreeg
net zoals met de varens die zichzelf van kant maakten
net zoals met jou in het woud van Aokigahara.
Het sneeuwde geel en overspel kon niet worden geregen
maar vervilt met heet water, zeep, azijn, zijn viltnaald
in mijn geil, deze man kort, zijn geheugen bot
prees splijtsteken, festonsteken, bladsteken
voor wat door en door was, de naden verduveld.
Achter zijn gordijn van kralen kleedde ik me uit
voor mijn zonden me weer te grazen namen
en daar waar
mijn jurk om me heen viel in een kring
van mishandeld katoen
stak hij met grote halen door mijn vlees
de zomen van mijn geslacht
in elkaar gedraaid als te heet gewassen wol.
De kleermaker raspte de laatste voorwendselen
van mijn huid en nam me nog een keer
vanbinnen de maat, het was zijn triomf
ik was kant-en-klaar
geregen, gehecht, gepikeerd
mijn jurk ongekamd, de zonden op twee na gemaakt
een leugen aan een lint en een vergeten boetedoening.
Ik verpandde ze voor extra koninginnensteken
voor de tocht naar jouw bos, houdbaar was ik niet.
Aan de randen vond ik de koan hoe te klappen
met één hand en toen ik de klank hoorde, wist ik het
ik wist het koud
dat de bomen het droegen
in de lucht van kogeltjes: jij bent hier.
Het verlangen was niets in de luchtkamers
zonder mijn zonden, waarin hij me nam ten dans
van je één twee van je uit dit bottenbassin komt niemand.
We zwommen in jade, we lachten wat takken los
en kauwden getand kerselaarblad.
Mijn jurkstelen knapten, hoornstelsel door tak en blad
waarom moesten wij hangen?
Later wurgde een esdoorn een jonge handelsman
zijn ogen op zijn wangen, zijn bekken gespleten.
Wij juichten om de noten in zijn pak
ze smaakten naar vuur.
Ik haalde een kauwtje uit mijn buik blauwzwart
het gaf af op mijn handpalm
het pikte meer donker in mijn huid.
Het was alsof wij ineens geen haast maakten
en vergaten wat we moesten door de stronken
en stammen heen, het kauwtje kroop
even terug en het zong mijn organen bij elkaar.
We hielden ons nog even aan.
Kom, zei je
ik laat je de middagen zien waar we kunnen leven
de middaguren hoog, waar de lucht de nerven
uit de bladeren trekt, de bomen het bloed uit ons.
We haalden schel van het licht en krabden bladmoes
en aten onze lippen zwart.
Terwijl onze buik, onze handen, onze levens
onze magen, onze harten, mijn slingerhaar, jouw vingers
die uren zonder pigment vingen.
Terwijl jij mij hartstak
(dubbele rijgsteek, kruissteek, flanelsteek
Franse en koloniale knoopsteek, blindzoomsteek
misschien de Holbeinsteek, drievoudige rechte steek
of de gesloten overlock, de Armeense steek, stiksteek
spansteek, putsteek, niet de horizontale matrassteek
die vooral niet)
sliepen wij na de laatste steken de dagen en nachten
waren wij onvindbaar.
Dan was jij koning, ik koningin.
© 2014, Sasja Janssen
From: Ik trek mijn species aan
Publisher: Querido, Amsterdam
From: Ik trek mijn species aan
Publisher: Querido, Amsterdam
Gedichten
Gedichten van Sasja Janssen
Close
De steken
De zomer was stuk en ik bracht mijn zondennaar de kleermaker, ik twijfelde
ijzergaren of rijggaren, hij hielp mij niet, ik had schuld
hoe kon hij zoiets vergeten.
De kleermaker pakte mijn zonden uit, in het kale licht
kronkelden ze tot ik medelijden met ze kreeg
net zoals met de varens die zichzelf van kant maakten
net zoals met jou in het woud van Aokigahara.
Het sneeuwde geel en overspel kon niet worden geregen
maar vervilt met heet water, zeep, azijn, zijn viltnaald
in mijn geil, deze man kort, zijn geheugen bot
prees splijtsteken, festonsteken, bladsteken
voor wat door en door was, de naden verduveld.
Achter zijn gordijn van kralen kleedde ik me uit
voor mijn zonden me weer te grazen namen
en daar waar
mijn jurk om me heen viel in een kring
van mishandeld katoen
stak hij met grote halen door mijn vlees
de zomen van mijn geslacht
in elkaar gedraaid als te heet gewassen wol.
De kleermaker raspte de laatste voorwendselen
van mijn huid en nam me nog een keer
vanbinnen de maat, het was zijn triomf
ik was kant-en-klaar
geregen, gehecht, gepikeerd
mijn jurk ongekamd, de zonden op twee na gemaakt
een leugen aan een lint en een vergeten boetedoening.
Ik verpandde ze voor extra koninginnensteken
voor de tocht naar jouw bos, houdbaar was ik niet.
Aan de randen vond ik de koan hoe te klappen
met één hand en toen ik de klank hoorde, wist ik het
ik wist het koud
dat de bomen het droegen
in de lucht van kogeltjes: jij bent hier.
Het verlangen was niets in de luchtkamers
zonder mijn zonden, waarin hij me nam ten dans
van je één twee van je uit dit bottenbassin komt niemand.
We zwommen in jade, we lachten wat takken los
en kauwden getand kerselaarblad.
Mijn jurkstelen knapten, hoornstelsel door tak en blad
waarom moesten wij hangen?
Later wurgde een esdoorn een jonge handelsman
zijn ogen op zijn wangen, zijn bekken gespleten.
Wij juichten om de noten in zijn pak
ze smaakten naar vuur.
Ik haalde een kauwtje uit mijn buik blauwzwart
het gaf af op mijn handpalm
het pikte meer donker in mijn huid.
Het was alsof wij ineens geen haast maakten
en vergaten wat we moesten door de stronken
en stammen heen, het kauwtje kroop
even terug en het zong mijn organen bij elkaar.
We hielden ons nog even aan.
Kom, zei je
ik laat je de middagen zien waar we kunnen leven
de middaguren hoog, waar de lucht de nerven
uit de bladeren trekt, de bomen het bloed uit ons.
We haalden schel van het licht en krabden bladmoes
en aten onze lippen zwart.
Terwijl onze buik, onze handen, onze levens
onze magen, onze harten, mijn slingerhaar, jouw vingers
die uren zonder pigment vingen.
Terwijl jij mij hartstak
(dubbele rijgsteek, kruissteek, flanelsteek
Franse en koloniale knoopsteek, blindzoomsteek
misschien de Holbeinsteek, drievoudige rechte steek
of de gesloten overlock, de Armeense steek, stiksteek
spansteek, putsteek, niet de horizontale matrassteek
die vooral niet)
sliepen wij na de laatste steken de dagen en nachten
waren wij onvindbaar.
Dan was jij koning, ik koningin.
© 2014, Sasja Janssen
From: Ik trek mijn species aan
Publisher: 2014, Querido, Amsterdam
From: Ik trek mijn species aan
Publisher: 2014, Querido, Amsterdam
De steken
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère