Gedicht
Habib Tengour
STATE II
NINTH hour the stranger takes hold of my soulmaking its way in winter and hunger pale
at a doorstop there you bend over in the night
to consult your life the one transcribed
the one where you shivered from loving so
before the closed door you counted the hours
you didn’t know how to discover your soul
nor to welcome sorrow in the abandoned heart
past the twelfth hour consults its memory
to grasp again the agony
to see once more the setting of a desire deceased
the morning surprised them foamy and rose
through the blue window the heart swollen with joy
and the lovely sleeping one the day the stranger
STRANGER scarred body blue soul
she offers herself tornado at the height of the summer
lightly the wave splashes in the face of the sky
blessed the hearts dilated in the light
hearts lost somewhere in the white house over
there at the edge of the sea where the rays dance
there was a secret familiar guard
this impatience /candelabra summer
beginning summer it was going to end a
hell of the dreams told
unaccomplished there remains only the dulled tension
of the hearts tossed about in the bus stations in
paradise hearts dazzled in the marvelous
instant of unknown abandon strange blue
BLUE the trance bears away the incandescent soul
far from the town where our heavy dreams strut
from having dreamed aloud exchanged
their secrets in broad daylight it’s the Borâq mare
she rises winged tipsy and trembles at coming closer
she looks in my soul and the silent soul
vainly the heart brings back to life the imprint effaced
look how once more your life stretches forth into the void
in the eye which envelops the sadness of the beast
whom you question she doesn’t reply
on the earth the sky a cloak scarcely covering
the evening something’s bleeding she stays silent
transported in the emptiness of her soul healed
mingling with her vein incandescent
INCANDESCENT my soul / …incandescent/ dawn
in the dawn’s palm loving heart
a pebble splits open as if loving
on the sand dawn singles out a gem
rose tremors and caresses bear the heart to the soul
successive dawns will have polished the texture
how is it that the mother of pearl settles there spark
at the first ray upon the sand among the pebbles
this one alone standing in the sun in the white
of summer – facing the songs – terraces
a season our souls are white with fire
on the blind terrace are rejoicing limestone
waves and breezes murmuring in the blue of the gem
your gaze /echoing the sea heart dawn
DAWN one then the other the cords slip Those Knotted
with evil spells… reintegrate the eye low the repair
when the two lovers wake up it is broad daylight
in the secret of their soul the table is set
I slept well /he says/ you sleep very well /she says/
it’s good when love is violent as you make it
I did nothing he says it’s a trick of fate
it’s not my body and we shall die from it
for the moment the two beds were joined the window
opened on the dream to come rose blue and musk
the summer at its apogee enchanted them
this setting once struck the souls without a heart
torment each other in listening to the romance unknotted
and Those in the dawn watching already knotted hands
© Translation: 2004, Mary Ann Caws
From: French Poetry. The Yale Anthology of Twentieth-Century
Publisher: Yale University Press, New Haven & London, 2004
From: French Poetry. The Yale Anthology of Twentieth-Century
Publisher: Yale University Press, New Haven & London, 2004
TOESTAND II
NEGENDE uur maakt de vreemdelinge zich meester van mijn zielzich bewegend door de winter en de honger bleek
op de drempel van een deur daar buig jij voorover in de nacht
om je leven te raadplegen het opgetekende
dat waarin je rilde van zoveel liefhebben
voor de dichte deur de uren telde
je wist niet hoe je ziel te ontdekken
of de pijn te verwelkomen in het verlaten hart
na het twaalfde uur raadpleegt haar geheugen
om de kwelling er nog uit te halen
de enscenering van een overleden verlangen terug te zien
de ochtend verraste hen schuimend en roze
door het blauwe raam het lichaam gezwollen van plezier
en de schone slaapster de dag de vreemdelinge
VREEMDELINGE ingekerfd lichaam blauwe ziel
ze toont zich wervelwind op het hoogtepunt van de zomer
licht ontploft de golf in het gezicht van de hemel
gezegend de harten die zich openen in het licht
harten verdwaald in het witte huis daar
achter aan zee waar de stralen dansen
er was een vertrouwde geheime garde
dat ongeduld /glans de zomer
beginnend als zomer ging hij eindigen als
hel van de vertelde dromen
onvoltooid rest slechts de doffe spanning
van de harten geslingerd van busstations in
het paradijs verblinde harten in het wonderlijk
ogenblik van onbekende verlatenheid vreemd blauw
BLAUW neemt de trance de gloeiende ziel mee
ver van de stad waar onze zware dromen paraderen
na hardop te hebben gedroomd hun geheimen
te hebben uitgewisseld op klaarlichte dag het is de merrie Borâq
ze verheft zich gevleugeld dronken en huivert om te naderen
ze kijkt in mijn ziel en de zwijgende ziel
vergeefs laat het hart de vervaagde indruk herleven
kijk hoe je leven zich opnieuw uitstrekt in de leegte
in het oog dat de droefheid van het dier omsluit
dat je ondervraagt ze antwoordt niet
op aarde de hemel mantel die slecht bedekt
de avond er is een bloeden ze blijft zwijgen
gebracht naar de leegte van haar geheelde ziel
vermengt zich met haar ader gloeiend
GLOEIEND mijn ziel / …gloeiend / dageraad
in de handpalm van de dageraad verlangend hart
een kei splijt als een magneet
op de zandoever onderscheidt de dageraad een edelsteen
roze wervelingen en strelingen dragen het hart naar de ziel
opeenvolgende dageraden zullen de textuur polijsten
hoe komt het dat het parelmoer daar als vonk neerslaat
bij de eerste straal op het zand tussen de keien
alleen deze staand in de zon in het wit
van de zomer – gericht naar de liederen – terrassen
een seizoen zijn onze zielen wit van vuur
op het blinde terras verheugen zich steenkalk
golven en winden fluisteren in het blauw van de edelsteen
je blik /echo naar de zee hart dageraad
DAGERAAD de een na de ander laten de koorden los De Striksters
van het kwaad… nemen weer hun intrek in het lage oog de schuilplaats
als de twee geliefden ontwaken is het klaarlichte dag
in het geheim van hun ziel is de tafel gedekt
ik heb goed geslapen /zegt hij/ jij slaapt heel goed /zegt zij/
het is goed als de liefde wild is zoals jij haar bedrijft
ik heb niets gedaan zegt hij dat is een speling van het lot
het is niet mijn lichaam en we zullen eraan doodgaan
voor dat moment stonden de twee bedden tegen elkaar het raam
keek uit op de droom die nog moest komen roze blauw en muskus
de zomer op zijn hoogtepunt betoverde ze
dit gevallen decor de zielen zonder hart
luisteren getergd naar elkaar de ontwarde romance
en Zij daar in de dageraad op de uitkijk knokige handen al
© Vertaling: 2014, Kiki Coumans
ÉTAT II
NEUVIÈME heure s’empare de mon âme l’étrangères’acheminant dans l’hiver et la faim blême
au pas d’une porte là tu te plies dans la nuit
pour consulter ta vie celle transcrite
celle où tu grelottais d’aimer si fort
devant la porte close mesurais les heures
tu ne savais comment découvrir ton âme
ni accueillir la peine dans le cœur délaisse
passe la douzième heure consulte sa mémoire
pour en saisir encore l’agonie
revoir la mise en scène d’un désir décédé
le matin les surprenait écumant et rose
par la fenêtre bleue le corps gonfle de joie
et la belle endormie le jour l’étrangère
ETRANGERE corps scarifie âme bleue
elle s’offre tourbillon au comble de l’été
légère la vague éclate à la face du ciel
bénis les cœurs dilates dans la lumière
cœurs égares dans la blanche maison là
bas en bordure de la mer où dansent des rayons
il y avait une garde secrète familière
cette impatience /lustres l’été
commençant été il allait finir tel
enfer des rêves exprimes
inaccomplis ne reste que la tension sourde
des cœurs ballottes de gares routières en
paradis cœurs éblouis dans le merveilleux
instant d’abandon inconnu étrange bleue
BLEUE la transe emporte l’âme incandescente
loin de la ville où se pavanent nos rêves lourds
d’avoir rêvé à haute voix échangé
leurs secrets au grand jour c’est la jument Borâq
elle s’élève ailée ivre et tremble de s’approcher
elle me regarde dans l’âme et l’âme silencieuse
vainement le cœur ravive l’empreinte effacée
voilà qu’à nouveau ta vie s’étend dans le vide
dans l’œil qui cerne la tristesse de la bête
que tu interroges elle ne répond pas
à terre le ciel manteau qui couvre mal
le soir c’est un saignement elle reste muette
transportée dans le vide de son âme guérie
se confond avec sa veine incandescente
INCANDESCENTE mon âme / …incandescente/ aurore
dans la paume de l’aurore cœur aimant
un galet se fendille comme aimant
sur la grève l’aurore distingue une intaille
remous roses et caresses portent le cœur à l’âme
aurores successives auront poli la texture
d’où vient que la nacre s’y dépose étincelle
au premier rai sur la grève parmi les galets
celui-là seul dresse au soleil dans le blanc
de l’été – vis-à-vis des chansons – terrasses
une saison nos âmes sont blanches de feu
sur la terrasse aveugle se réjouissent chaux vive
vagues et brises murmurent dans le bleu de l’intaille
ton regard /écho à la mer cœur aurore
AURORE une puis l’autre les cordes lâchent Celles Noueuses
de maléfices… réintègrent l’œil bas le repaire
lorsque les deux amants se réveillent il fait grand jour
dans le secret de leur âme la table est servie
j’ai bien dormi /dit-il/ tu dors très bien /dit-elle/
c’est bon quand l’amour est violent comme tu le fais
je n’ai rien fait dit-il c’est un coup du destin
ce n’est pas mon corps et nous allons en mourir
pour l’instant les deux lits étaient joints la fenêtre
donnait dans le rêve à venir rose bleu et musc
l’été dans son apogée les enchantait
ce décor tombe les âmes sans cœur
se tourmentent à l’écoute la romance dénouée
et Celles dans l’aurore au guet déjà mains noueuses
© 1987, Habib Tengour
Gedichten
Gedichten van Habib Tengour
Close
TOESTAND II
NEGENDE uur maakt de vreemdelinge zich meester van mijn zielzich bewegend door de winter en de honger bleek
op de drempel van een deur daar buig jij voorover in de nacht
om je leven te raadplegen het opgetekende
dat waarin je rilde van zoveel liefhebben
voor de dichte deur de uren telde
je wist niet hoe je ziel te ontdekken
of de pijn te verwelkomen in het verlaten hart
na het twaalfde uur raadpleegt haar geheugen
om de kwelling er nog uit te halen
de enscenering van een overleden verlangen terug te zien
de ochtend verraste hen schuimend en roze
door het blauwe raam het lichaam gezwollen van plezier
en de schone slaapster de dag de vreemdelinge
VREEMDELINGE ingekerfd lichaam blauwe ziel
ze toont zich wervelwind op het hoogtepunt van de zomer
licht ontploft de golf in het gezicht van de hemel
gezegend de harten die zich openen in het licht
harten verdwaald in het witte huis daar
achter aan zee waar de stralen dansen
er was een vertrouwde geheime garde
dat ongeduld /glans de zomer
beginnend als zomer ging hij eindigen als
hel van de vertelde dromen
onvoltooid rest slechts de doffe spanning
van de harten geslingerd van busstations in
het paradijs verblinde harten in het wonderlijk
ogenblik van onbekende verlatenheid vreemd blauw
BLAUW neemt de trance de gloeiende ziel mee
ver van de stad waar onze zware dromen paraderen
na hardop te hebben gedroomd hun geheimen
te hebben uitgewisseld op klaarlichte dag het is de merrie Borâq
ze verheft zich gevleugeld dronken en huivert om te naderen
ze kijkt in mijn ziel en de zwijgende ziel
vergeefs laat het hart de vervaagde indruk herleven
kijk hoe je leven zich opnieuw uitstrekt in de leegte
in het oog dat de droefheid van het dier omsluit
dat je ondervraagt ze antwoordt niet
op aarde de hemel mantel die slecht bedekt
de avond er is een bloeden ze blijft zwijgen
gebracht naar de leegte van haar geheelde ziel
vermengt zich met haar ader gloeiend
GLOEIEND mijn ziel / …gloeiend / dageraad
in de handpalm van de dageraad verlangend hart
een kei splijt als een magneet
op de zandoever onderscheidt de dageraad een edelsteen
roze wervelingen en strelingen dragen het hart naar de ziel
opeenvolgende dageraden zullen de textuur polijsten
hoe komt het dat het parelmoer daar als vonk neerslaat
bij de eerste straal op het zand tussen de keien
alleen deze staand in de zon in het wit
van de zomer – gericht naar de liederen – terrassen
een seizoen zijn onze zielen wit van vuur
op het blinde terras verheugen zich steenkalk
golven en winden fluisteren in het blauw van de edelsteen
je blik /echo naar de zee hart dageraad
DAGERAAD de een na de ander laten de koorden los De Striksters
van het kwaad… nemen weer hun intrek in het lage oog de schuilplaats
als de twee geliefden ontwaken is het klaarlichte dag
in het geheim van hun ziel is de tafel gedekt
ik heb goed geslapen /zegt hij/ jij slaapt heel goed /zegt zij/
het is goed als de liefde wild is zoals jij haar bedrijft
ik heb niets gedaan zegt hij dat is een speling van het lot
het is niet mijn lichaam en we zullen eraan doodgaan
voor dat moment stonden de twee bedden tegen elkaar het raam
keek uit op de droom die nog moest komen roze blauw en muskus
de zomer op zijn hoogtepunt betoverde ze
dit gevallen decor de zielen zonder hart
luisteren getergd naar elkaar de ontwarde romance
en Zij daar in de dageraad op de uitkijk knokige handen al
© 2014, Kiki Coumans
STATE II
NINTH hour the stranger takes hold of my soulmaking its way in winter and hunger pale
at a doorstop there you bend over in the night
to consult your life the one transcribed
the one where you shivered from loving so
before the closed door you counted the hours
you didn’t know how to discover your soul
nor to welcome sorrow in the abandoned heart
past the twelfth hour consults its memory
to grasp again the agony
to see once more the setting of a desire deceased
the morning surprised them foamy and rose
through the blue window the heart swollen with joy
and the lovely sleeping one the day the stranger
STRANGER scarred body blue soul
she offers herself tornado at the height of the summer
lightly the wave splashes in the face of the sky
blessed the hearts dilated in the light
hearts lost somewhere in the white house over
there at the edge of the sea where the rays dance
there was a secret familiar guard
this impatience /candelabra summer
beginning summer it was going to end a
hell of the dreams told
unaccomplished there remains only the dulled tension
of the hearts tossed about in the bus stations in
paradise hearts dazzled in the marvelous
instant of unknown abandon strange blue
BLUE the trance bears away the incandescent soul
far from the town where our heavy dreams strut
from having dreamed aloud exchanged
their secrets in broad daylight it’s the Borâq mare
she rises winged tipsy and trembles at coming closer
she looks in my soul and the silent soul
vainly the heart brings back to life the imprint effaced
look how once more your life stretches forth into the void
in the eye which envelops the sadness of the beast
whom you question she doesn’t reply
on the earth the sky a cloak scarcely covering
the evening something’s bleeding she stays silent
transported in the emptiness of her soul healed
mingling with her vein incandescent
INCANDESCENT my soul / …incandescent/ dawn
in the dawn’s palm loving heart
a pebble splits open as if loving
on the sand dawn singles out a gem
rose tremors and caresses bear the heart to the soul
successive dawns will have polished the texture
how is it that the mother of pearl settles there spark
at the first ray upon the sand among the pebbles
this one alone standing in the sun in the white
of summer – facing the songs – terraces
a season our souls are white with fire
on the blind terrace are rejoicing limestone
waves and breezes murmuring in the blue of the gem
your gaze /echoing the sea heart dawn
DAWN one then the other the cords slip Those Knotted
with evil spells… reintegrate the eye low the repair
when the two lovers wake up it is broad daylight
in the secret of their soul the table is set
I slept well /he says/ you sleep very well /she says/
it’s good when love is violent as you make it
I did nothing he says it’s a trick of fate
it’s not my body and we shall die from it
for the moment the two beds were joined the window
opened on the dream to come rose blue and musk
the summer at its apogee enchanted them
this setting once struck the souls without a heart
torment each other in listening to the romance unknotted
and Those in the dawn watching already knotted hands
© 2004, Mary Ann Caws
From: French Poetry. The Yale Anthology of Twentieth-Century
Publisher: 2004, Yale University Press, New Haven & London
From: French Poetry. The Yale Anthology of Twentieth-Century
Publisher: 2004, Yale University Press, New Haven & London
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère