Gedicht
Knut Ødegård
DRUNKARDS AND CRAZY FOLK
The drunkards, with splendid namessuch as Konrad or Adolf, gathered together
on the outskirts of Molde. Sometimes their singing
was borne on the wind to us: old hits
or sad low-church hymns about the cross
and Jesus’ bleeding side. The crazy folk too
wandered around on the outskirts – people like Lundli, who had
once got his intermediary-school diploma: at night, he hewed
and sawed heavy trees, the sound cut its way into the sleep
of us children and got mixed up with dreams
about flying over the housetops or drawing up big fish
from pools with infinite darkening depths
One day, his cross finished, Lundli went
slowly at evening in his white sheet along the High Street
with the huge cross slung over his back.
After him followed the drunkards, Konrad, Adolf
and the rest, and then a throng of children: I kept
my fingers tight around the chestnut from the cemetery tree in my pocket.
Lundli called out in his light tenor and falsetto YOU MUST TAKE
UP YOUR CROSS AND FOLLOW ME SAYS THE LORD! His words
flew like fire to Konrad and Adolf, their big
drunkards’ lips replied: “Follow me, says the Lord!
And Hallelujah! And Hallelujah!” Their white hands
danced like wings in the air
The pentecostal procession passed the Alexandra Hotel.
In the windows of the wine bar were the pink faces of queers
and elderly divorcees: in his alcoholic stupor, gay
Jens in his checked sailor suit and tie stumbled down the steps
from the hotel and joined in the procession. Old Hansen the
tinsmith, divorced for thirty years, with his heart full
of spittle from his own children, took his time, but
followed him and glided in the crumpled wedding-suit
that was too tight for him, his belly wobbling: he followed
right behind crazy Lundli, who sang FOLLOW ME
FOLLOW ME SAYS THE LORD FOR IT IS NOT THE HEALTHY
WHO NEED THE PHYSICIAN BUT THOSE WHO ARE SICK
OF SIN COME ALL YOU WHO HAVE SINNED and from the
direction of the quay came the clattering steps of skinny old Karen,
whose going price was a pail of beer and who knew
the town’s trouser buttons and zips better than the cheerful
seamstresses: she emerged from the shack and the toilet on the quay
and drifted into the procession
Crazy Lundli was almost collapsing
under the enormous cross he had carved out
and assembled in the long dark nights, hammering it
firmly into place with rusty nails left by the German occupation.
From far away came deep rumbles, and lightning cut across the skies:
now the procession glided on to the town square and the clouds amassed
over the heads of the drunkards and crazy folk, children and queers
and divorcees and women of doubtful repute who cried out: “Hallelujah!
Praise the Lord!” as the first raindrops
squirted on to Lundli’s bald pate. The vicar made an appearance
in his black robes, and the police in full uniform
and nurses in white took care of Lundli: they jabbed
syringes into him as he cried through the rain and the wind
PRAISE THE LORD ALL SINNERS FOR HIS GRACE UPON GRACE
TAKE UP THE CROSS AND FOLLOW THE LORD. Then he turned white
and fainted in the ambulance while Konrad and Adolf
held the cross firmly upright in the rainstorm in Molde
The vicar in his black gown got up
on Lundli’s margarine crate on the town square: “Go home!”
he commanded, “this is delusion, sickness, indeed
minds gone mad. Jesus did not mean it literally
when he talked about crosses, it was symbolic and
referred to ‘burdens’ as a theoretical concept,” cried the priest
from the crazy man’s crate. Then the heavens burst open
above Molde and lightning cut a path through the darkness
like a blazing arrow towards the church tower: the bells began
to ring torrential peals, indeed the earth trembled and now the
rain was coming down like Noah’s floodwater. I squelched home
in big boots, taking the shortcut across the cemetery,
snatching up the chestnuts, which flowed in their green shells
from grave to grave
and after slices of bread with margarine and syrup
came the night with its dreams to us children
and to crazy folk and sinners: we flew without wings
over the town, mounting steeply like a flock of birds
with crazy Lundli and his cross at our head, rising
up to a heaven where big fish squirmed up
from bottomless depths of darkness
© Translation: 2013, Brian McNeil
ZUIPLAPPEN EN MALLOTEN
De zuiplappen, met fraaie namenals Konrad of Adolf, die hielden zich op
aan de rand van Molde. Soms dreef hun gezang
op de wind naar ons toe: oude schlagers
of trieste kerkliederen over kruis
en bloedende zijdewonden. Ook de gekken
zwierven daar rond, Lundli bijv. die ooit
nog de middenschool gedaan had: ’s nachts hakte en
zaagde hij in grote bomen, het geluid sneed zich de slaap
van ons kinderen binnen, vermengde zich met dromen
van over de daken vliegen of grote vissen ophalen
uit meertjes vol eindeloos diepe duisternis
Op een dag was zijn kruis klaar, Lundli liep
langzaam in zijn witte lakens door Storgata
met het enorme kruis op zijn rug.
Achter hem volgden de zuiplappen, Konrad, Adolf
en de anderen, en daarna een stroom kinderen: ik omklemde
de kastanje van de boom op het kerkhof stevig in mijn broekzak.
Lundli riep met lichte tenor en falset NEEM JE KRUIS OP
EN VOLG MIJ ZEGT DE HEER! Zijn woorden
flikkerden als vuur naar Konrad en Adolf, hun grote
dronkaardslippen antwoordden: Volg mij, zegt de Heer!
En Halleluja! En Halleluja! Hun witte handen
dansten als vleugels in de lucht
De lijdensstoet passeerde hotel Alexandra.
In de ramen van de wijnbar de rossige gezichten van nichten
en gescheiden ouderen: beneveld struikelde homo
Jens in zijn geruite verkoperspak en das de trap
van het hotel af en sloot zich bij de stoet aan. De oude blik-
slager Hansen, al dertig jaar gescheiden, zijn hart vol
met gespuug van zijn eigen kinderen, kwam sloom
aangegleden in zijn omgekrulde al te
strakke huwelijkspak en deinende buik: volgde
de gek Lundli op de voet, die zong VOLG MIJ
VOLG MIJ ZEGT DE HEER WIE GEZOND ZIJN
hebben geen dokter nodig maar WIE ZIEK ZIJN
VAN ZONDE KomT ALLEN DIE GEZONDIGD HEBBEN en vanaf
de kade kwam magere, oude Karen aanrammelen, die
zich voor een pot bier liet nemen en die
de broeksknopen ritssluitingen in de stad beter kende dan de vrolijke
naaisters: uit schuur en kadegoot kwam ze
aanwapperen en sloot zich aan
Malloot Lundli bezweek bijna
onder het enorme kruis dat hij in lange donkere nachten
in elkaar getimmerd en gesneden had, vastgehamerd
met verroeste spijkers, nog van de Duitsers. Uit de verte
klonk diep gedreun en bliksem doorkliefde de hemel: de stoet
gleed de markt op en de wolken stonden dicht
boven de zuiplappen en malloten, kinderen en nichten
gescheiden mannen en twijfelachtige vrouwen die halleluja!
prijs de heer! riepen terwijl de eerste regendruppels
op Lundli spatten, z’n kale schedel. Daar was
de dominee in het zwart en de politie in vol ornaat
en verplegers in het wit bekommerden zich om Lundli: spoten
hem plat terwijl hij door weer en wind riep
PRIJS DE HEER ALLE ZONDAARS VOOR ZIJN GENADE OP GENADE
NEEM JE KRUIS OP EN VOLG DE HEER. Toen verbleekte hij
en verdween in de ambulance terwijl Konrad en Adolf
het kruis overeind hielden in het onweer in Molde
De dominee in het zwart klom op
de markt op Lundli’s zeepkist: Ga naar huis!
gebood hij, dit is dwaling en ziekelijk, ja
verwrongen geesten. Jezus bedoelde het niet
letterlijk als hij het had over kruisen, het was
symbolisch, overdrachtelijke lasten, riep de dominee
vanaf de zeepkist van de malloot. Toen brak de hemel
boven Molde open en bliksem kliefde door de duisternis, als een
vlammende pijl op de kerktoren af: de klokken begonnen
als een gek te luiden, ja de aarde beefde en als een zondvloed
kwam de regen. Ik sopte naar huis in grote laarzen,
nam de kortste weg over het kerkhof, greep nog
wat kastanjes mee die in hun groene bolsters
van graf naar graf dreven
en na de boterhammen met margarine en stroop
kwam de nacht met zijn dromen tot ons kinderen
en malloten en zondaars: we vlogen zonder vleugels
over de stad, stegen schuin op als een vogelzwerm
met gekke Lundli en zijn kruis voorop, stegen op
naar een hemel waar grote vissen tevoorschijn spartelden
uit bodemloos diepe duisternis
© Vertaling: 2013,
DRANKARAR OG GALNINGAR
Drankarane, med flotte namnsom Konrad eller Adolf, dei heldt seg
i utkanten av Molde by. Stundom dreiv songen deira
med vinden mot oss: Gamle schlagerar
eller triste bedehussongar um kross
og blødande sidesår. I utkanten flakka òg
dei galne ikring, Lundli t.d. som ein gong
hadde teke middelskulen: Um netene hogg han
og saga i store tre, lyden skar seg inn i svevnen
til oss born, blanda seg med draumar
um å flyga yver hustak eller draga store fiskar upp
frå tjern som myrkna endelaust nedyver
Ein dag var krossen hans ferdig, Lundli gjekk
seint i sine kvite laken gjennom Storgata
med den veldige krossen yver ryggen.
Etter han fylgde drankarane, Konrad, Adolf
og dei andre, og so ein skokk med born: Eg heldt
stramt um kastanjen frå kyrkjegardstreet i lomma.
Lundli ropte i ljos tenor og fistel DU SKAL TAKA
DIN KROSS UPP OG FYLGJA MEG SEGJER HERREN! Ordi hans
fauk som eld mot Konrad og Adolf, dei store
drankarlippene deira svara: Fylg meg, segjer Herren!
Og Halleluja! Og Halleluja! Dei kvite hendene deira
dansa som venger i lufti
Pinsletoget passerte hotell Alexandra.
I vinstova stod dei rosa andleta til soparar
og gamle fråskilde i vindauga: I rus ramla soparen
Jens i rutete seljardress og slips ned trappene
frå hotellet og slutta seg til toget. Gamle blikken-
slagar Hansen, fråskild i tretti år, med hjarta fullt
av spytt frå sine eigne born, kom seint
glidande etter i sin krøllete altfor
tronge bryllaupsdress og dissande mage: Gjekk hakk
i hæl med galningen Lundli som song FYLG MEG
FYLG MEG SEGJER HERREN FOR DEI FRISKE
TRENG IKKJE TIL LÆKJAR MEN DEI SOM ER SJUKE
AV SYND KOM ALLE KOM DE SOM HEV SYNDA og ut frå
kaia kom gamle jenta Karen skranglande mager, ho
som vart seld for eit spann øl og som kjende
byens bukseknappar glidelås betre enn dei lystige
syerskene: Ut frå skur og kaikloakken kom ho
flaksande inn i toget
Galningen Lundli var nær ved å siga saman
under den veldige krossen han hadde skore
og snikra saman i lange myrke netter, hamra
fast med rustne spikrar etter tyskarane. Langt
burtefrå kom djupe drøn og lyn skar yver himmelen: No
gleid toget inn på torget og skyene stod tett
yver drankarar og galningar, born og soparar
og fråskilde og tvilsame kvinner som ropte halleluja!
pris Herren! i det dei fyrste regndropane
skvatt mot Lundli, hans blanke skalle. Der var
soknepresten møtt i svart og politi i full mundur
og pleiarar i kvitt tok hand um Lundli: Stakk
sprøyter i han då han ropte gjennom regn og vind
PRIS HERREN ALLE SYNDARAR FOR HANS NÅDE YVER NÅDE
TAK KROSSEN UPP FYLG HERREN. So bleikna han
og kvarv i ambulansen medan Konrad og Adolf
heldt krossen støtt i uvêret i Molde by
Soknepresten steig i svarte klede upp
på margarinkassa til Lundli på torget: Gå heim!
baud han, dette er villfaring, sjukdom, ja
forrykte sinn. Jesus meinte ingen ting
bokstavleg med sitt snakk um krossar, symbolsk
var det og tenkte byrder, ropte presten ut
frå kassa til den galne. Då brast himmelen
yver molde by og lyn skar gjennom myrkret som ei
logande pil mot kyrkjetårnet: Klokkene sette i
å fossringja, ja jordi skalv og som ein Noa-flaum
kom regnet no. Eg surkla heim i store støvlar,
fór snarvegen yver kyrkjegarden, snappa med meg
kastanjene som flaut i sine grøne skal
frå grav til grav
og etter brødskiver med margarin og sirup
kom natti med sine draumar til oss born
og galningar og syndarar: Vi flaug utan venger
yver byen, steig skrått som eit fugletrekk
med galningen Lundli og hans kross i brodden, steig
mot ein himmel der store fiskar sprella fram
frå botnlause djup av myrker
© 2005, Knut Ødegård
From: Kringsjå
Publisher: J.W. Cappelens Forlag, Oslo
From: Kringsjå
Publisher: J.W. Cappelens Forlag, Oslo
Gedichten
Gedichten van Knut Ødegård
Close
ZUIPLAPPEN EN MALLOTEN
De zuiplappen, met fraaie namenals Konrad of Adolf, die hielden zich op
aan de rand van Molde. Soms dreef hun gezang
op de wind naar ons toe: oude schlagers
of trieste kerkliederen over kruis
en bloedende zijdewonden. Ook de gekken
zwierven daar rond, Lundli bijv. die ooit
nog de middenschool gedaan had: ’s nachts hakte en
zaagde hij in grote bomen, het geluid sneed zich de slaap
van ons kinderen binnen, vermengde zich met dromen
van over de daken vliegen of grote vissen ophalen
uit meertjes vol eindeloos diepe duisternis
Op een dag was zijn kruis klaar, Lundli liep
langzaam in zijn witte lakens door Storgata
met het enorme kruis op zijn rug.
Achter hem volgden de zuiplappen, Konrad, Adolf
en de anderen, en daarna een stroom kinderen: ik omklemde
de kastanje van de boom op het kerkhof stevig in mijn broekzak.
Lundli riep met lichte tenor en falset NEEM JE KRUIS OP
EN VOLG MIJ ZEGT DE HEER! Zijn woorden
flikkerden als vuur naar Konrad en Adolf, hun grote
dronkaardslippen antwoordden: Volg mij, zegt de Heer!
En Halleluja! En Halleluja! Hun witte handen
dansten als vleugels in de lucht
De lijdensstoet passeerde hotel Alexandra.
In de ramen van de wijnbar de rossige gezichten van nichten
en gescheiden ouderen: beneveld struikelde homo
Jens in zijn geruite verkoperspak en das de trap
van het hotel af en sloot zich bij de stoet aan. De oude blik-
slager Hansen, al dertig jaar gescheiden, zijn hart vol
met gespuug van zijn eigen kinderen, kwam sloom
aangegleden in zijn omgekrulde al te
strakke huwelijkspak en deinende buik: volgde
de gek Lundli op de voet, die zong VOLG MIJ
VOLG MIJ ZEGT DE HEER WIE GEZOND ZIJN
hebben geen dokter nodig maar WIE ZIEK ZIJN
VAN ZONDE KomT ALLEN DIE GEZONDIGD HEBBEN en vanaf
de kade kwam magere, oude Karen aanrammelen, die
zich voor een pot bier liet nemen en die
de broeksknopen ritssluitingen in de stad beter kende dan de vrolijke
naaisters: uit schuur en kadegoot kwam ze
aanwapperen en sloot zich aan
Malloot Lundli bezweek bijna
onder het enorme kruis dat hij in lange donkere nachten
in elkaar getimmerd en gesneden had, vastgehamerd
met verroeste spijkers, nog van de Duitsers. Uit de verte
klonk diep gedreun en bliksem doorkliefde de hemel: de stoet
gleed de markt op en de wolken stonden dicht
boven de zuiplappen en malloten, kinderen en nichten
gescheiden mannen en twijfelachtige vrouwen die halleluja!
prijs de heer! riepen terwijl de eerste regendruppels
op Lundli spatten, z’n kale schedel. Daar was
de dominee in het zwart en de politie in vol ornaat
en verplegers in het wit bekommerden zich om Lundli: spoten
hem plat terwijl hij door weer en wind riep
PRIJS DE HEER ALLE ZONDAARS VOOR ZIJN GENADE OP GENADE
NEEM JE KRUIS OP EN VOLG DE HEER. Toen verbleekte hij
en verdween in de ambulance terwijl Konrad en Adolf
het kruis overeind hielden in het onweer in Molde
De dominee in het zwart klom op
de markt op Lundli’s zeepkist: Ga naar huis!
gebood hij, dit is dwaling en ziekelijk, ja
verwrongen geesten. Jezus bedoelde het niet
letterlijk als hij het had over kruisen, het was
symbolisch, overdrachtelijke lasten, riep de dominee
vanaf de zeepkist van de malloot. Toen brak de hemel
boven Molde open en bliksem kliefde door de duisternis, als een
vlammende pijl op de kerktoren af: de klokken begonnen
als een gek te luiden, ja de aarde beefde en als een zondvloed
kwam de regen. Ik sopte naar huis in grote laarzen,
nam de kortste weg over het kerkhof, greep nog
wat kastanjes mee die in hun groene bolsters
van graf naar graf dreven
en na de boterhammen met margarine en stroop
kwam de nacht met zijn dromen tot ons kinderen
en malloten en zondaars: we vlogen zonder vleugels
over de stad, stegen schuin op als een vogelzwerm
met gekke Lundli en zijn kruis voorop, stegen op
naar een hemel waar grote vissen tevoorschijn spartelden
uit bodemloos diepe duisternis
© 2013, Knut Ødegård
From: Kringsjå
From: Kringsjå
DRUNKARDS AND CRAZY FOLK
The drunkards, with splendid namessuch as Konrad or Adolf, gathered together
on the outskirts of Molde. Sometimes their singing
was borne on the wind to us: old hits
or sad low-church hymns about the cross
and Jesus’ bleeding side. The crazy folk too
wandered around on the outskirts – people like Lundli, who had
once got his intermediary-school diploma: at night, he hewed
and sawed heavy trees, the sound cut its way into the sleep
of us children and got mixed up with dreams
about flying over the housetops or drawing up big fish
from pools with infinite darkening depths
One day, his cross finished, Lundli went
slowly at evening in his white sheet along the High Street
with the huge cross slung over his back.
After him followed the drunkards, Konrad, Adolf
and the rest, and then a throng of children: I kept
my fingers tight around the chestnut from the cemetery tree in my pocket.
Lundli called out in his light tenor and falsetto YOU MUST TAKE
UP YOUR CROSS AND FOLLOW ME SAYS THE LORD! His words
flew like fire to Konrad and Adolf, their big
drunkards’ lips replied: “Follow me, says the Lord!
And Hallelujah! And Hallelujah!” Their white hands
danced like wings in the air
The pentecostal procession passed the Alexandra Hotel.
In the windows of the wine bar were the pink faces of queers
and elderly divorcees: in his alcoholic stupor, gay
Jens in his checked sailor suit and tie stumbled down the steps
from the hotel and joined in the procession. Old Hansen the
tinsmith, divorced for thirty years, with his heart full
of spittle from his own children, took his time, but
followed him and glided in the crumpled wedding-suit
that was too tight for him, his belly wobbling: he followed
right behind crazy Lundli, who sang FOLLOW ME
FOLLOW ME SAYS THE LORD FOR IT IS NOT THE HEALTHY
WHO NEED THE PHYSICIAN BUT THOSE WHO ARE SICK
OF SIN COME ALL YOU WHO HAVE SINNED and from the
direction of the quay came the clattering steps of skinny old Karen,
whose going price was a pail of beer and who knew
the town’s trouser buttons and zips better than the cheerful
seamstresses: she emerged from the shack and the toilet on the quay
and drifted into the procession
Crazy Lundli was almost collapsing
under the enormous cross he had carved out
and assembled in the long dark nights, hammering it
firmly into place with rusty nails left by the German occupation.
From far away came deep rumbles, and lightning cut across the skies:
now the procession glided on to the town square and the clouds amassed
over the heads of the drunkards and crazy folk, children and queers
and divorcees and women of doubtful repute who cried out: “Hallelujah!
Praise the Lord!” as the first raindrops
squirted on to Lundli’s bald pate. The vicar made an appearance
in his black robes, and the police in full uniform
and nurses in white took care of Lundli: they jabbed
syringes into him as he cried through the rain and the wind
PRAISE THE LORD ALL SINNERS FOR HIS GRACE UPON GRACE
TAKE UP THE CROSS AND FOLLOW THE LORD. Then he turned white
and fainted in the ambulance while Konrad and Adolf
held the cross firmly upright in the rainstorm in Molde
The vicar in his black gown got up
on Lundli’s margarine crate on the town square: “Go home!”
he commanded, “this is delusion, sickness, indeed
minds gone mad. Jesus did not mean it literally
when he talked about crosses, it was symbolic and
referred to ‘burdens’ as a theoretical concept,” cried the priest
from the crazy man’s crate. Then the heavens burst open
above Molde and lightning cut a path through the darkness
like a blazing arrow towards the church tower: the bells began
to ring torrential peals, indeed the earth trembled and now the
rain was coming down like Noah’s floodwater. I squelched home
in big boots, taking the shortcut across the cemetery,
snatching up the chestnuts, which flowed in their green shells
from grave to grave
and after slices of bread with margarine and syrup
came the night with its dreams to us children
and to crazy folk and sinners: we flew without wings
over the town, mounting steeply like a flock of birds
with crazy Lundli and his cross at our head, rising
up to a heaven where big fish squirmed up
from bottomless depths of darkness
© 2013, Brian McNeil
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère