Gedicht
Jan Glas
‘I’m afraid he’s resting at the moment’
‘I’m afraid he’s resting at the moment,’a woman on the telephone.
Gentle murmuring on the line of a straight sea.
‘Can I get him to call you back presently?’
The voice at the other end
from the space where a man has somewhere lain down.
‘Who can I say phoned?’
I want to ask her where he is lying.
On a bed?
If he’s lying on his side.
Or on his back.
On the couch.
How he’s holding his arms.
The shoes, placed next to each other, are waiting.
His glasses on the small table, are waiting.
The room, bolt upright. Waiting.
The light even.
The day, the words
everything’s waiting for the man
who has just lain down.
I say my name.
The woman’s waiting.
The sea’s waiting.
© Translation: 2013, John Irons
‘Meneer ligt op dit moment even te rusten’
‘Meneer ligt op dit moment even te rusten,’een vrouw aan de telefoon.
Zacht geruis op de lijn van een rechte zee.
‘Kan hij u straks even terugbellen?’
De stem aan de andere kant
uit de ruimte waarin een man ergens is gaan liggen.
‘Wie kan ik zeggen dat er gebeld heeft?’
Ik wil haar vragen waar hij ligt.
Op bed?
Of hij op z’n zij ligt.
Of op z’n rug.
Op de bank.
Hoe hij z’n armen houdt.
De schoenen, naast elkaar gezet, wachten.
De bril op het tafeltje wacht.
De kamer, recht overeind. Wacht.
Gelijkmatig het licht,
de dag, de woorden
alles wacht op de man
die even is gaan liggen.
Ik zeg mijn naam.
De vrouw wacht.
De zee wacht.
© Vertaling: 2012, Jan Glas
From: Als was zij mijn vrouw
Publisher: 2012, Uitgeverij kleine Uil, Groningen
From: Als was zij mijn vrouw
Publisher: 2012, Uitgeverij kleine Uil, Groningen
‘Meneer ligt op dit moment even te rusten,’
n vraauw aan tillefoon.
Zaacht geroes op lien van n rechte zee.
‘Zel e joe straks even terugbellen?’
De stem aan ander kaant oet n roemte
woarien n man aargens liggen goan is.
‘Wel kin ik zeggen dat der beld het?’
Ik wil heur vroagen woar e ligt.
Op ber?
Of e op zien zied ligt.
Of op rug.
Op baank.
Hou e zien aarms het.
De schounen, noast nkander zet, wachten.
De bril op t toaveltje wacht.
De koamer, recht ien t ìnd. Wacht.
Aingoal t licht,
de dag, de woorden
alles wacht op de man
dij even liggen goan is.
Ik zeg mien noam.
De vraauw wacht.
De zee wacht.
n vraauw aan tillefoon.
Zaacht geroes op lien van n rechte zee.
‘Zel e joe straks even terugbellen?’
De stem aan ander kaant oet n roemte
woarien n man aargens liggen goan is.
‘Wel kin ik zeggen dat der beld het?’
Ik wil heur vroagen woar e ligt.
Op ber?
Of e op zien zied ligt.
Of op rug.
Op baank.
Hou e zien aarms het.
De schounen, noast nkander zet, wachten.
De bril op t toaveltje wacht.
De koamer, recht ien t ìnd. Wacht.
Aingoal t licht,
de dag, de woorden
alles wacht op de man
dij even liggen goan is.
Ik zeg mien noam.
De vraauw wacht.
De zee wacht.
© 2012, Jan Glas
From: Dubbel Glas
Publisher: Uitgeverij kleine Uil, Groningen
From: Dubbel Glas
Publisher: Uitgeverij kleine Uil, Groningen
Gedichten
Gedichten van Jan Glas
Close
‘Meneer ligt op dit moment even te rusten’
‘Meneer ligt op dit moment even te rusten,’n vraauw aan tillefoon.
Zaacht geroes op lien van n rechte zee.
‘Zel e joe straks even terugbellen?’
De stem aan ander kaant oet n roemte
woarien n man aargens liggen goan is.
‘Wel kin ik zeggen dat der beld het?’
Ik wil heur vroagen woar e ligt.
Op ber?
Of e op zien zied ligt.
Of op rug.
Op baank.
Hou e zien aarms het.
De schounen, noast nkander zet, wachten.
De bril op t toaveltje wacht.
De koamer, recht ien t ìnd. Wacht.
Aingoal t licht,
de dag, de woorden
alles wacht op de man
dij even liggen goan is.
Ik zeg mien noam.
De vraauw wacht.
De zee wacht.
© 2012, Jan Glas
From: Dubbel Glas
Publisher: 2012, Uitgeverij kleine Uil, Groningen
From: Dubbel Glas
Publisher: 2012, Uitgeverij kleine Uil, Groningen
‘I’m afraid he’s resting at the moment’
‘I’m afraid he’s resting at the moment,’a woman on the telephone.
Gentle murmuring on the line of a straight sea.
‘Can I get him to call you back presently?’
The voice at the other end
from the space where a man has somewhere lain down.
‘Who can I say phoned?’
I want to ask her where he is lying.
On a bed?
If he’s lying on his side.
Or on his back.
On the couch.
How he’s holding his arms.
The shoes, placed next to each other, are waiting.
His glasses on the small table, are waiting.
The room, bolt upright. Waiting.
The light even.
The day, the words
everything’s waiting for the man
who has just lain down.
I say my name.
The woman’s waiting.
The sea’s waiting.
© 2013, John Irons
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère