Poetry International Poetry International
Gedicht

Katia Kapovich

Locked Out

BUITENGESLOTEN

Ik dacht aan mijn verloren lief vannacht;
als vingers in een handschoen, verder nog,
waren wij tweeën uit elkaar gebracht.
Ik vroeg me af of het zijn dood
of juist zijn leven was dat ’t haakje opende, en sloot,
over de jaren 61 en 92.
Ik draaide naar de kale wand en trok mijn deken
op tot mijn kin, wat mensen altijd doen
wanneer hun vragen onbeantwoord blijven.
 
In al zijn rust en kriebelige warmte
is deze wintermorgen net een wollen want.
'k Zie hem nog voor me, die bedaarde knaap,
de scherpe ellebogen op de tafel,
een lege tafel in een lege keuken.
Maar snel zou hij de wereld van zijn wieg verlaten,
zijn moeder in een stoel, zijn koffer klaargezet,
rookte de jongen nonchalant zijn sigaret.
 
Verschoppeling en dichter van het vorstig
Karelisch schiereiland, nam hij de vlucht
Europa in, en peinsde veelal over
het onbekende, als de houtskool-lucht
boven West-Duitsland in het wit seizoen,
waarbij zelfs kilometers kreukend Russisch linnen
verbleekten. Hij deed het licht uit, toen.
 
Maar hier ben ik, ook een spion uit de kou,
door draden heen op zoek naar engelen,
zeven maandagen per week, eeuwig jong, roodharig,
maar ietwat roestig in de ruggengraat.
Ik zet twee koffiekopjes op een plastic blad
en schuifel naar ’t balkon – daar drupt het orgel
der ijspegels zijn stille water in de steeg.
Wie dacht nou aan zo’n wankel guten Morgen.
 
Kom, naar het nu, 'k trek een mentale streep.
Beiden voorspelden we ’t getintel in de takken,
het gonzen in het hoogbejaard skelet
van oude sporen, van de houten bielzen ,
de rode, blauwe, paarse autostroom;
en zal ik ook ’t getoeter memoreren
op zout en zand. Na deze hele droom
zal enkel de muziek resteren.
 
Maar is de dichter eindelijk alleen,
en is de liefde over, dan klinkt de keteltrom
der wintertijd het hardst voor een
die zich nog niet wil voegen bij centauren
en sneeuwmonsters. Al wat ik hoor
is de muziek van deze sneeuw die druipt.
Ik sloot mezelf buiten. Rammel aan de deur.
Twee pullen koffie en ik kan er uit.

Locked Out

Last night I thought of my abandoned love
and wondered what had made us poles apart
and more aloof than fingers in a glove.
I asked myself whether it was his life
or death that opened a bracket, closed a bracket
on the years 61 and 92.
I turned to the naked wall and pulled my blanket
up to my chin, which people always do
when they can’t find the answer to a question.

In its tranquility and prickly warmth
this winter morning is a woolen mitten.
I vividly recall a placid youth,
his elbows sharply angled on the table,
an empty table in an empty kitchen.
But soon he fled the compass of his cradle:
his suitcase on the porch, his mother in a chair,
he held his cigarette with an indifferent air.

An outcast, poet of the frosty
Karelian Peninsula, he escaped its foil
and fled to Europe to meditate on mostly
unbeknownst things, such as the charcoal-oil
of those West German skies in the white season,
where, once his eyes adjusted to its white,
kilometers of crumpled Russian linen
paled by comparison. And he turned off the light.

But here I am, another spy in from the cold,
investigating angels through the wires
seven Mondays a week, forever young, red-haired,
but somewhat rusty in the spinal cord.
I set two coffee cups on a plastic tray
and shuffle to the balcony, where the organ
of icicles drips silent notes in the alley.
Who’d count on such a groggy guten Morgen.

Let’s face the present, drawing a mental line.
We both foretold this tingling in the branches,
this droning in the crusted skeleton
of ancient rail tracks, crossties’ wooden stitches,
the red, blue, purple current of the cars,
and shall I also mention honking fits
on salt and sand. Surviving this whole farce,
only music persists.

When the poet is finally left alone,
when a lover abandons love, the kettledrums
of winter clamor loudest for the one
who delays joining company with centaurs
and snow monsters. Only music pours
over my ears by way of dripping snow.
I’ve locked myself out. I shake the door.
Two shots of coffee and I’m set to go.
Close

BUITENGESLOTEN

Ik dacht aan mijn verloren lief vannacht;
als vingers in een handschoen, verder nog,
waren wij tweeën uit elkaar gebracht.
Ik vroeg me af of het zijn dood
of juist zijn leven was dat ’t haakje opende, en sloot,
over de jaren 61 en 92.
Ik draaide naar de kale wand en trok mijn deken
op tot mijn kin, wat mensen altijd doen
wanneer hun vragen onbeantwoord blijven.
 
In al zijn rust en kriebelige warmte
is deze wintermorgen net een wollen want.
'k Zie hem nog voor me, die bedaarde knaap,
de scherpe ellebogen op de tafel,
een lege tafel in een lege keuken.
Maar snel zou hij de wereld van zijn wieg verlaten,
zijn moeder in een stoel, zijn koffer klaargezet,
rookte de jongen nonchalant zijn sigaret.
 
Verschoppeling en dichter van het vorstig
Karelisch schiereiland, nam hij de vlucht
Europa in, en peinsde veelal over
het onbekende, als de houtskool-lucht
boven West-Duitsland in het wit seizoen,
waarbij zelfs kilometers kreukend Russisch linnen
verbleekten. Hij deed het licht uit, toen.
 
Maar hier ben ik, ook een spion uit de kou,
door draden heen op zoek naar engelen,
zeven maandagen per week, eeuwig jong, roodharig,
maar ietwat roestig in de ruggengraat.
Ik zet twee koffiekopjes op een plastic blad
en schuifel naar ’t balkon – daar drupt het orgel
der ijspegels zijn stille water in de steeg.
Wie dacht nou aan zo’n wankel guten Morgen.
 
Kom, naar het nu, 'k trek een mentale streep.
Beiden voorspelden we ’t getintel in de takken,
het gonzen in het hoogbejaard skelet
van oude sporen, van de houten bielzen ,
de rode, blauwe, paarse autostroom;
en zal ik ook ’t getoeter memoreren
op zout en zand. Na deze hele droom
zal enkel de muziek resteren.
 
Maar is de dichter eindelijk alleen,
en is de liefde over, dan klinkt de keteltrom
der wintertijd het hardst voor een
die zich nog niet wil voegen bij centauren
en sneeuwmonsters. Al wat ik hoor
is de muziek van deze sneeuw die druipt.
Ik sloot mezelf buiten. Rammel aan de deur.
Twee pullen koffie en ik kan er uit.

Locked Out

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère