HISTORY OF AMOROUS DISCOURSE

– I love you.
– Me too.
– I know.
– I know that you know.
– I know that you know that I know that you know.
– And for my part I know that you know that I love you.
– I know that you know and you know that I know that you know that I know, and you know that I know that you know that I love you.
– I know that you know and you know that I know that you know that I know that you know that I love you, and I know that you know that I know that you know that I know that you know.
– And do you love it that I know?
– Yes, I love knowing that you know, I love it that you know that I know that you love me, I love knowing that you love me and I love knowing that you know.
– And for my part I love knowing that you know that I know that you love knowing that I love you.
– I know and I love loving knowing that you love knowing that you know that I know that you know that I love loving knowing that you know that I love it that you love me.
– I love knowing to love you.
– I love loving knowing that you know to love it that I know to love you.
– I love knowing that you love knowing that I know.
– And for my part I love loving that you love to know.
– I know that you love me and I love knowing that you know that I know.
– I love you.
– I know.
– I knew it.

GESCHIEDENIS VAN DE TAAL VAN DE LIEFDE

– Ik hou van je.
– Ik ook.
– Ik weet het.
– Ik weet dat je het weet.
– Ik weet dat je weet dat ik weet dat je het weet.
– En ik weet dat je weet dat ik van je hou.
– Ik weet dat je het weet en jij weet dat ik weet dat je weet dat ik het weet, en je weet dat ik weet dat je weet dat ik van je houd.
– Ik weet dat je het weet en jij weet dat ik weet dat je weet dat ik weet dat je weet dat ik van je hou, en ik weet dat jij weet dat ik weet dat je weet dat ik weet dat je het weet.
– En hou je ervan dat ik het weet?
– Ja, ik hou ervan te weten dat jij het weet, ik hou ervan dat jij weet dat ik weet dat je van me houdt, ik hou ervan te weten dat je van me houdt en ik hou ervan te weten dat jij het weet.
– En ik hou ervan te weten dat jij weet dat ik weet dat je ervan houdt te weten dat ik van je hou.
– Ik weet het en ik hou ervan ervan te houden te weten dat jij ervan houdt te weten dat je weet dat ik weet dat jij weet dat ik ervan hou ervan te houden te weten dat jij weet dat ik weet dat je van me houdt.
– Ik hou ervan te weten van je te houden.
– Ik hou ervan ervan te houden te weten dat jij weet ervan te houden dat ik weet van je te houden.
– Ik hou ervan te weten dat jij ervan houdt te weten dat ik het weet.
– En ik hou ervan ervan te houden dat jij ervan houdt het te weten.
– Ik weet dat je van me houdt en ik hou ervan te weten dat jij weet dat ik het weet.
– Ik hou van je.
– Ik weet het.
– Wist ik het niet.

HISTOIRE DU DISCOURS AMOUREUX

– Je t’aime.
– Moi aussi.
– Je sais.
– Je sais que tu le sais.
– Je sais que tu sais que je sais que tu le sais.
– Et moi je sais que tu sais que je t’aime.
– Je sais que tu le sais et tu sais que je sais que tu sais que je le sais, et tu sais que je sais que tu sais que je t’aime.
– Je sais que tu le sais et tu sais que je sais que tu sais que je sais que tu sais que je t’aime, et je sais que tu sais que je sais que tu sais que je sais que tu le sais.
– Et tu aimes que je le sache?
– Oui, j’aime savoir que tu le sais, j’aime que tu saches que je sais que tu m’aimes, j’aime savoir que tu m’aimes et j’aime savoir que tu le sais.
– Et moi j’aime savoir que tu sais que je sais que tu aimes savoir que je t’aime.
– Je sais et j’aime aimer savoir que tu aimes savoir que tu saches que je sais que tu sais que j’aime aimer savoir que tu saches que je sais que tu m’aimes.
– J’aime savoir t’aimer.
– J’aime aimer savoir que tu saches aimer que je sache t’aimer.
– J’aime savoir que tu aimes savoir que je le sache.
– Et moi j’aime aimer que tu aimes le savoir.
– Je sais que tu m’aimes et j’aime savoir que tu sais que je le sais.
– Je t’aime.
– Je sais.
– Je le savais.