Gedicht
Hugues C. Pernath
The Ten Poems of Solitude IX
After this night, my lack of faith, the creakingOf this constant silence, this breaking
This revering. This very last attempt suppressed
By no word, no testament against time.
In this room I endured probability,
Those who defiled everything and celebrating and feeling
Maintained their caprice against rule right.
But I am I, and shall be no other
Among the rampant roots, the rays and the delusion.
I heard the beating of fleeting wings
Above the overgrown statues where we were missing,
And while the rain rattled and my language loved you
I ditched my aversion, my distance
And still groggy, no clouds gave me the earth
And your lies not even a coward’s courage.
But sometimes the shining of the apples hurts.
In the dark the stairs removed me a tread at a time
From a dying that became my life. Soiled
And matted with the foam of the sad hues
In which I woke, my breath filled strange cavities
And foundered after the journeys I undertook, after finding.
I, who as the only survivor, felt the desperation
That lay in state, cutting across my bygone days,
I, defenceless, relish this fifth season
For dying will be for me a deafness that lasts.
© Translation: 2007, Paul Vincent
De Tien gedichten van de eenzaamheid IX
De Tien gedichten van de eenzaamheid IX
Na deze nacht, mijn ongeloof, het krakenVan dit voortdurend stilzwijgen, dit verbreken
Dit vereren. Deze allerlaatste poging bedwongen
Door geen woord, geen testament tegen de tijd.
In deze kamer verdroeg ik de waarschijnlijkheid,
Diegenen die alles schonden en vierend en voelend
Hun willekeur behielden tegen regel en recht.
Maar ik ben ik, en geen ander zal ik zijn
Tussen de woekerende wortels, de stralen en de waan.
Ik hoorde het kloppen van vluchtige vleugels
Over de begroeide beelden waartussen wij ontbraken,
En terwijl de regen ratelde en mijn taal je liefhad
Maakte ik me de afkeer, mijn afstand afhandig
En steeds bedwelmd, gaven geen wolken mij de aarde
En jouw leugens mij niet eens de moed van de lafaard.
Maar soms doet het glanzen van de appels pijn.
In het donker onttrokken de treden mij trapsgewijs
Aan een sterven dat mijn leven werd. Bevuild
En bekleefd met het schuim van de treurige tinten
Waarin ik ontwaakte, vulde mijn adem vreemde holten
En verzandde na de tochten die ik ondernam, na het vinden.
Ik, die als enige overlevende de vertwijfeling voelde
Die lag opgebaard, dwars door mijn voorbije dagen,
Ik ga weerloos aan dit vijfde seizoen te buiten
Want doodgaan wordt voor mij een doofheid die duurt.
© 2004, The Hugues C. Pernath Foundation
From: Gedichten
Publisher: Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam
From: Gedichten
Publisher: Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam
Gedichten
Gedichten van Hugues C. Pernath
Close
De Tien gedichten van de eenzaamheid IX
Na deze nacht, mijn ongeloof, het krakenVan dit voortdurend stilzwijgen, dit verbreken
Dit vereren. Deze allerlaatste poging bedwongen
Door geen woord, geen testament tegen de tijd.
In deze kamer verdroeg ik de waarschijnlijkheid,
Diegenen die alles schonden en vierend en voelend
Hun willekeur behielden tegen regel en recht.
Maar ik ben ik, en geen ander zal ik zijn
Tussen de woekerende wortels, de stralen en de waan.
Ik hoorde het kloppen van vluchtige vleugels
Over de begroeide beelden waartussen wij ontbraken,
En terwijl de regen ratelde en mijn taal je liefhad
Maakte ik me de afkeer, mijn afstand afhandig
En steeds bedwelmd, gaven geen wolken mij de aarde
En jouw leugens mij niet eens de moed van de lafaard.
Maar soms doet het glanzen van de appels pijn.
In het donker onttrokken de treden mij trapsgewijs
Aan een sterven dat mijn leven werd. Bevuild
En bekleefd met het schuim van de treurige tinten
Waarin ik ontwaakte, vulde mijn adem vreemde holten
En verzandde na de tochten die ik ondernam, na het vinden.
Ik, die als enige overlevende de vertwijfeling voelde
Die lag opgebaard, dwars door mijn voorbije dagen,
Ik ga weerloos aan dit vijfde seizoen te buiten
Want doodgaan wordt voor mij een doofheid die duurt.
© 2004, The Hugues C. Pernath Foundation
From: Gedichten
Publisher: 2004, Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam
From: Gedichten
Publisher: 2004, Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam
The Ten Poems of Solitude IX
After this night, my lack of faith, the creakingOf this constant silence, this breaking
This revering. This very last attempt suppressed
By no word, no testament against time.
In this room I endured probability,
Those who defiled everything and celebrating and feeling
Maintained their caprice against rule right.
But I am I, and shall be no other
Among the rampant roots, the rays and the delusion.
I heard the beating of fleeting wings
Above the overgrown statues where we were missing,
And while the rain rattled and my language loved you
I ditched my aversion, my distance
And still groggy, no clouds gave me the earth
And your lies not even a coward’s courage.
But sometimes the shining of the apples hurts.
In the dark the stairs removed me a tread at a time
From a dying that became my life. Soiled
And matted with the foam of the sad hues
In which I woke, my breath filled strange cavities
And foundered after the journeys I undertook, after finding.
I, who as the only survivor, felt the desperation
That lay in state, cutting across my bygone days,
I, defenceless, relish this fifth season
For dying will be for me a deafness that lasts.
© 2007, Paul Vincent
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère