Gedicht
Hugues C. Pernath
The Ten Poems of Solitude VIII
I dwelt in the corridors of come and goIn the boundless dismay of tacky colours
Nothing’s still true, no sun splits open.
No son will ever speak in this handful of life
In this error that no one suspects.
I lurch into the evening and confuse the birds with the rain
And footsteps build and break on my petrified voice.
Repeated by nostalgia, ambushed by memory
I evaporated in tropics that no longer exist.
I count my centuries, the days that surround me, and peer
Lost beneath grotesque vaults, at the slides
Of all the chalk gardens where I was not mentioned.
In me the lie, the explanation moves
That takes issue with my word, with a truth
That respects no one and breaks or echoes
With the countless subservient shivers of my restlessness.
Very lazily and slowly leaking the journey slides
Past the landscape, past the sleeping of the ferns,
I feel my hands frayed, no taking tonight.
I try to unclothe the finest moons, the horizon,
And escape my own expectations, a spring that burns
A shudder that freezes. I extricate myself from the rays
I hear my shadow, the sinister signals slink
And scared I speak to doors, sad and shy
My eyelids close, I sweat. I undergo.
© Translation: 2007, Paul Vincent
Tien gedichten van de eenzaamheid VIII
Tien gedichten van de eenzaamheid VIII
Ik verbleef in de koude gangen van komen en gaanIn de grenzeloze ontzetting van klamme kleuren.
Niets is nog waar, geen zon splijt open,
Geen zoon zal ooit spreken in dit handvol leven
In deze vergissing die niemand vermoedt.
Ik slinger de avond in en verwar de vogels en de regen
En voetstappen bouwen en breken aan mijn versteende stem.
Door heimwee herhaald, door de herinnering besprongen
Verdamp ik in keerkringen die niet meer bestaan.
Ik tel mijn eeuwen, de dagen die mij omgeven, en gluur
Verdwaald onder groteske gewelven, naar de lichtbeelden
Van al de krijttuinen waarin ik werd verzwegen.
In mij beweegt de leugen, de uitleg
Die het opneemt tegen mijn woord, tegen een waarheid
Die niemand ontziet en breekt of weerkaatst
Met de zovele en onderdanige huivers van mijn onrust.
Heel traag en langzaam lekkend glijdt de reis
Voorbij het landschap, voorbij het slapen van de varens,
Mijn handen voel ik uitgerafeld, vannacht geen nemen.
Ik tracht de mooiste manen, de horizon te ontkleden,
En ontspring aan wat ik verwachtte, een bron die brandt
Een beven dat bevriest. Ik ontwar me uit de stralen
Ik hoor mijn schaduw, de sinistere seinen sluipen
En bang spreek ik tot deuren, verdrietig en verlegen
Mijn ogen vallen toe, ik zweet. Ik onderga.
© 2004, The Hugues C. Pernath Foundation
From: Gedichten
Publisher: Lannoo/Atlas, Tilet/Amsterdam
From: Gedichten
Publisher: Lannoo/Atlas, Tilet/Amsterdam
Gedichten
Gedichten van Hugues C. Pernath
Close
Tien gedichten van de eenzaamheid VIII
Ik verbleef in de koude gangen van komen en gaanIn de grenzeloze ontzetting van klamme kleuren.
Niets is nog waar, geen zon splijt open,
Geen zoon zal ooit spreken in dit handvol leven
In deze vergissing die niemand vermoedt.
Ik slinger de avond in en verwar de vogels en de regen
En voetstappen bouwen en breken aan mijn versteende stem.
Door heimwee herhaald, door de herinnering besprongen
Verdamp ik in keerkringen die niet meer bestaan.
Ik tel mijn eeuwen, de dagen die mij omgeven, en gluur
Verdwaald onder groteske gewelven, naar de lichtbeelden
Van al de krijttuinen waarin ik werd verzwegen.
In mij beweegt de leugen, de uitleg
Die het opneemt tegen mijn woord, tegen een waarheid
Die niemand ontziet en breekt of weerkaatst
Met de zovele en onderdanige huivers van mijn onrust.
Heel traag en langzaam lekkend glijdt de reis
Voorbij het landschap, voorbij het slapen van de varens,
Mijn handen voel ik uitgerafeld, vannacht geen nemen.
Ik tracht de mooiste manen, de horizon te ontkleden,
En ontspring aan wat ik verwachtte, een bron die brandt
Een beven dat bevriest. Ik ontwar me uit de stralen
Ik hoor mijn schaduw, de sinistere seinen sluipen
En bang spreek ik tot deuren, verdrietig en verlegen
Mijn ogen vallen toe, ik zweet. Ik onderga.
© 2004, The Hugues C. Pernath Foundation
From: Gedichten
Publisher: 2004, Lannoo/Atlas, Tilet/Amsterdam
From: Gedichten
Publisher: 2004, Lannoo/Atlas, Tilet/Amsterdam
The Ten Poems of Solitude VIII
I dwelt in the corridors of come and goIn the boundless dismay of tacky colours
Nothing’s still true, no sun splits open.
No son will ever speak in this handful of life
In this error that no one suspects.
I lurch into the evening and confuse the birds with the rain
And footsteps build and break on my petrified voice.
Repeated by nostalgia, ambushed by memory
I evaporated in tropics that no longer exist.
I count my centuries, the days that surround me, and peer
Lost beneath grotesque vaults, at the slides
Of all the chalk gardens where I was not mentioned.
In me the lie, the explanation moves
That takes issue with my word, with a truth
That respects no one and breaks or echoes
With the countless subservient shivers of my restlessness.
Very lazily and slowly leaking the journey slides
Past the landscape, past the sleeping of the ferns,
I feel my hands frayed, no taking tonight.
I try to unclothe the finest moons, the horizon,
And escape my own expectations, a spring that burns
A shudder that freezes. I extricate myself from the rays
I hear my shadow, the sinister signals slink
And scared I speak to doors, sad and shy
My eyelids close, I sweat. I undergo.
© 2007, Paul Vincent
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère