Gedicht
Judith Herzberg
Gierzwaluw
Gierzwaluw
Gierzwaluw
Kop afgeplat als arendshoofdogen diep en scherp en droevig
ligt hij gewoon, zo ongewoon
voor wie zijn leven boven leeft
op onze stoep. Hij haakt zich
in mijn hand met roofdiernagelnaalden.
Net als speelgoedvliegmachien
taxiet hij over onze grond
of er een wiel af was –
in scheve cirkels rond.
Als engelen bestaan is dit er een.
On-gronds en ondoorgrondelijk
nooit hoort hij hier
hij kan zo niet eens starten;
lucht heeft hij nodig, om vallend
op te zweven, aan hoge richels klampen.
Hij heeft twee scheve schermpjes
die voor zijn ogen schuiven
ook langzame oogleden, als een hert.
Zijn bek is breed en vlug en puntig
op muggen ingesteld, en als een stradivarius
met twee F-sleufjes afgewerkt.
Een platte vogelluis
duikt af en toe van uit zijn veren op
als een klein wurgend handje.
Hij kent geen mens
of de gevaren van de grond,
hij is niet schrikachtig of schichtig
als hij niet hier wil zijn
doet hij zijn ogen dicht.
Als ik iets wil is het: hem weer terug
de lucht in doen, maar hij valt in een plas,
een ankertje van veren.
© 2001, Judith Herzberg
From: Strijklicht
Publisher: Van Oorschot, Amsterdam
From: Strijklicht
Publisher: Van Oorschot, Amsterdam
Gedichten
Gedichten van Judith Herzberg
Close
Gierzwaluw
Kop afgeplat als arendshoofdogen diep en scherp en droevig
ligt hij gewoon, zo ongewoon
voor wie zijn leven boven leeft
op onze stoep. Hij haakt zich
in mijn hand met roofdiernagelnaalden.
Net als speelgoedvliegmachien
taxiet hij over onze grond
of er een wiel af was –
in scheve cirkels rond.
Als engelen bestaan is dit er een.
On-gronds en ondoorgrondelijk
nooit hoort hij hier
hij kan zo niet eens starten;
lucht heeft hij nodig, om vallend
op te zweven, aan hoge richels klampen.
Hij heeft twee scheve schermpjes
die voor zijn ogen schuiven
ook langzame oogleden, als een hert.
Zijn bek is breed en vlug en puntig
op muggen ingesteld, en als een stradivarius
met twee F-sleufjes afgewerkt.
Een platte vogelluis
duikt af en toe van uit zijn veren op
als een klein wurgend handje.
Hij kent geen mens
of de gevaren van de grond,
hij is niet schrikachtig of schichtig
als hij niet hier wil zijn
doet hij zijn ogen dicht.
Als ik iets wil is het: hem weer terug
de lucht in doen, maar hij valt in een plas,
een ankertje van veren.
© 2001, Judith Herzberg
From: Strijklicht
Publisher: 2001, Van Oorschot, Amsterdam
From: Strijklicht
Publisher: 2001, Van Oorschot, Amsterdam
Gierzwaluw
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère