Gedicht
Rita Dove
The House Slave
De huisslavin
De eerste hoorn heft zijn arm over dauwglanzend grasen in de slavenverblijven is er bedrijvigheid –
kinderen in schorten stouwen, maisbrood
en waterzakken grijpen, ontbijten met pekelvlees.
Ik zie hoe ze de morgenschemering in worden gedreven
terwijl hun meesteres slaapt als een ivoren tandenstoker
en hun Massa droomt van ezels, rum en slavenangst.
Ik kan niet meer slapen. Bij de tweede hoorn
krult de zweep over de ruggen van de laatkomers –
soms hoor ik daar onmiskenbaar mijn zusters stem.
“O! Bid!” roept ze. “O! Bid!” In die dagen
lag ik op mijn mat, rillend in de vroege warmte,
en nu de velden zich ontvouwen tot witheid,
en als bijen uitzwermen over de vette bloemen,
schrei ik. De zon is nog niet op.
© Vertaling: 2019, Jabik Veenbaas
The House Slave
The first horn lifts its arm over the dew-lit grassand in the slave quarters there is a rustling –
children are bundled into aprons, cornbread
and water gourds grabbed, a salt pork breakfast taken.
I watch them driven into the vague before-dawn
while their mistress sleeps like an ivory toothpick
and Massa dreams of asses, rum and slave funk.
I cannot fall asleep again. At the second horn,
the whip curls across the backs of the laggards –
sometimes my sister’s voice, unmistaken, among them.
“Oh! pray,” she cries. “Oh! pray!” Those days
I lit on my cot, shivering in the early heat,
and as the fields unfold to whiteness,
and they spill like bees among the fat flowers,
I weep. It is not yet daylight.
© 2016, Rita Dove
From: Collected Poems 1974-2004
Publisher: W. W. Norton & Co., New York
From: Collected Poems 1974-2004
Publisher: W. W. Norton & Co., New York
Gedichten
Gedichten van Rita Dove
Close
De huisslavin
De eerste hoorn heft zijn arm over dauwglanzend grasen in de slavenverblijven is er bedrijvigheid –
kinderen in schorten stouwen, maisbrood
en waterzakken grijpen, ontbijten met pekelvlees.
Ik zie hoe ze de morgenschemering in worden gedreven
terwijl hun meesteres slaapt als een ivoren tandenstoker
en hun Massa droomt van ezels, rum en slavenangst.
Ik kan niet meer slapen. Bij de tweede hoorn
krult de zweep over de ruggen van de laatkomers –
soms hoor ik daar onmiskenbaar mijn zusters stem.
“O! Bid!” roept ze. “O! Bid!” In die dagen
lag ik op mijn mat, rillend in de vroege warmte,
en nu de velden zich ontvouwen tot witheid,
en als bijen uitzwermen over de vette bloemen,
schrei ik. De zon is nog niet op.
© 2019, Jabik Veenbaas
From: Collected Poems 1974-2004
From: Collected Poems 1974-2004
The House Slave
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère