Gedicht
Bernard Dewulf
from The Litany of Marthe Bonnard
1.I lie in water, blue-green water not
just bathing. I’m in water
as that’s where I exist. See my girlish hips
bloom under water. See me out of the water,
where my weight is a woman’s.
Out of the water I don’t sway from myself.
I float myself from me – a pale moon
from the body’s gravitation.
I lie in water, blue-green water. Don’t think,
don’t think what I’m doing is just bathing.
I will stay in water till the water
enters into me. Till it is me. And I it.
Until I think like water.
2.
Tell me what’s my colour.
He paints me black and blue
until my flesh suits him.
As a thing I form a woman.
I absorb the light and I am silent.
Sometimes I have to sing. His brush then
starts to dance and I stand staggering
an opaque nude
on red, transparent heels
in a whirling, blue-sick bathroom.
Tell me what’s my colour.
He paints me yellow and grey,
a canary in dead light.
See, the women-friendly paint
on his claw.
He strokes me like I’m prey.
Yellow’s the blush of his grief.
He parties and mourns the light
on my living, parting body.
He soon sees through my colourful corpse.
7.
I lie in water, water pale as death.
Sitting on the bank, in our theatre’s slanting light,
my painter.
He outlines me in the draft
of the day. Later he discolours me like ice fish
in a hole.
What he sees occurs nowhere
but in memory of the present. The now swarms past
into the painting.
The way I float, a blotter to the light,
is how it should remain forever.
See him sit, sky-high above me,
a pencil like an ice pick close at hand,
already waiting at my surface
for that one thin moment.
© Translation: 2010, Willem Groenewegen
uit Litanie van Marthe Bonnard
uit Litanie van Marthe Bonnard
1.Ik lig in water, blauwgroen water niet
zomaar te baden. In water ben ik
omdat ik daar besta. Zie mijn meisjesheupen
bloeien onder water. En zie mij uit het water,
daar weeg ik als een vrouw.
Uit het water wieg ik niet van mij vandaan.
Ik drijf mij van mij weg – een bleke maan
uit de gravitatie van het lichaam.
Ik lig in water, blauwgroen water. Denk niet,
denk niet dat ik maar wat lig te baden.
Ik zal in water blijven tot het water
in mij binnengaat. Tot het mij is. En ik haar.
Tot ik denk als water.
2.
Zeg mij wat is mijn kleur.
Hij schildert mij bont en blauw
tot mijn vlees hem staat.
Als ding vorm ik een vrouw.
Ik hou het licht op en ik zwijg.
Soms moet ik zingen. Dan slaat zijn penseel
aan het dansen, sta ik wankelend
een opaak naakt
op rode, doorzichtige hakken
in een draaiende, blauwzieke badkamer.
Zeg mij wat is mijn kleur.
Hij schildert mij geel en grijs,
een kanarie in dood licht.
Zie, de vrouwvriendelijke verf
aan zijn klauw.
Hij aait mij als een prooi.
Geel is de blos van zijn rouw.
Hij feest en treurt om het licht
op mijn levende, wijkende lichaam.
Hij doorziet al mijn kleurrijke lijk.
7.
Ik lig in water, lijkbleek water.
Op de oever, in het strijklicht van ons theater,
zit mijn schilder.
Hij tekent mij af in het klad
van de dag. Later verkleurt hij mij als een ijsvis
in een wak.
Wat hij ziet doet zich niet voor
dan in herinnering aan nu. Nu wemelt voorbij
tot in het schilderij.
Zoals ik drijf, een vloeiblad voor het licht,
zou het altijd moeten zijn.
Zie hem zitten, hemelhoog boven mij,
een potlood als een ijspik bij de hand,
vast aan mijn oppervlak
te wachten op dat ene dunne ogenblik.
© 2006, Bernard Dewulf
From: Blauwziek
Publisher: Atlas, Amsterdam
From: Blauwziek
Publisher: Atlas, Amsterdam
Gedichten
Gedichten van Bernard Dewulf
Close
uit Litanie van Marthe Bonnard
1.Ik lig in water, blauwgroen water niet
zomaar te baden. In water ben ik
omdat ik daar besta. Zie mijn meisjesheupen
bloeien onder water. En zie mij uit het water,
daar weeg ik als een vrouw.
Uit het water wieg ik niet van mij vandaan.
Ik drijf mij van mij weg – een bleke maan
uit de gravitatie van het lichaam.
Ik lig in water, blauwgroen water. Denk niet,
denk niet dat ik maar wat lig te baden.
Ik zal in water blijven tot het water
in mij binnengaat. Tot het mij is. En ik haar.
Tot ik denk als water.
2.
Zeg mij wat is mijn kleur.
Hij schildert mij bont en blauw
tot mijn vlees hem staat.
Als ding vorm ik een vrouw.
Ik hou het licht op en ik zwijg.
Soms moet ik zingen. Dan slaat zijn penseel
aan het dansen, sta ik wankelend
een opaak naakt
op rode, doorzichtige hakken
in een draaiende, blauwzieke badkamer.
Zeg mij wat is mijn kleur.
Hij schildert mij geel en grijs,
een kanarie in dood licht.
Zie, de vrouwvriendelijke verf
aan zijn klauw.
Hij aait mij als een prooi.
Geel is de blos van zijn rouw.
Hij feest en treurt om het licht
op mijn levende, wijkende lichaam.
Hij doorziet al mijn kleurrijke lijk.
7.
Ik lig in water, lijkbleek water.
Op de oever, in het strijklicht van ons theater,
zit mijn schilder.
Hij tekent mij af in het klad
van de dag. Later verkleurt hij mij als een ijsvis
in een wak.
Wat hij ziet doet zich niet voor
dan in herinnering aan nu. Nu wemelt voorbij
tot in het schilderij.
Zoals ik drijf, een vloeiblad voor het licht,
zou het altijd moeten zijn.
Zie hem zitten, hemelhoog boven mij,
een potlood als een ijspik bij de hand,
vast aan mijn oppervlak
te wachten op dat ene dunne ogenblik.
© 2006, Bernard Dewulf
From: Blauwziek
Publisher: 2006, Atlas, Amsterdam
From: Blauwziek
Publisher: 2006, Atlas, Amsterdam
from The Litany of Marthe Bonnard
1.I lie in water, blue-green water not
just bathing. I’m in water
as that’s where I exist. See my girlish hips
bloom under water. See me out of the water,
where my weight is a woman’s.
Out of the water I don’t sway from myself.
I float myself from me – a pale moon
from the body’s gravitation.
I lie in water, blue-green water. Don’t think,
don’t think what I’m doing is just bathing.
I will stay in water till the water
enters into me. Till it is me. And I it.
Until I think like water.
2.
Tell me what’s my colour.
He paints me black and blue
until my flesh suits him.
As a thing I form a woman.
I absorb the light and I am silent.
Sometimes I have to sing. His brush then
starts to dance and I stand staggering
an opaque nude
on red, transparent heels
in a whirling, blue-sick bathroom.
Tell me what’s my colour.
He paints me yellow and grey,
a canary in dead light.
See, the women-friendly paint
on his claw.
He strokes me like I’m prey.
Yellow’s the blush of his grief.
He parties and mourns the light
on my living, parting body.
He soon sees through my colourful corpse.
7.
I lie in water, water pale as death.
Sitting on the bank, in our theatre’s slanting light,
my painter.
He outlines me in the draft
of the day. Later he discolours me like ice fish
in a hole.
What he sees occurs nowhere
but in memory of the present. The now swarms past
into the painting.
The way I float, a blotter to the light,
is how it should remain forever.
See him sit, sky-high above me,
a pencil like an ice pick close at hand,
already waiting at my surface
for that one thin moment.
© 2010, Willem Groenewegen
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère