Poem
B. Zwaal
something calls out
something calls out.it is the bridge collapsing.
once it spanned and now it’s wreck and ruin.
we position our feet on the bridge
and even though it isn’t there
still our foot stays on the bridge
our defiant foot stands
doesn’t soar
doesn’t sink
but stands stock still
yet not entirely still
but springs like a beam a steel joist a bamboo springs
on behalf of their indestructibility
firm is our foot
and we position our second foot
and our numerous feet
numerable and numerous
we position
firmly unyielding
gently springing up
in the places of the vanished bridge
and we stare ahead at the other bank
and then again gaze down into the far depths
where something calls, where the vanished bridge calls.
from its broken spine issues the sound we mention:
the calling out of a broken bridge, the cry of a bridge that
has crumbled into the far depths, on the bottom of the depths, far off
that which we mention: something calls out.
and our feet
setting foot on the silver cables
the cables braided from air
stand high above the bearing skies
and loosely swaying but resolutely we edge on and don’t listen
to what is calling us briefly we stop listening because we are staring ahead
and above us calls conjecture we want to hear calling from above us
so we can scale our way up with our feet which will
resolutely climb the steps
but then again we hear calling from below
again the sky touches the soles of our feet and we continue to step onto
the vanished bridge
and the air softly tickles our calloused toes
with in the yellow in the brown in the orange calluses
the many spots hidden with which we listen to everything below us
and to everything that presses against us and carries us or
wants to get away from us or calls us.
and even though a shoe slumbers
with its threadbare or sloping or new strong rubber leather soles
between the soles of our feet and everything that is below
still our feet feel
the words the caresses the tingling the resistance
of everything below
the call of:
something is calling from the paralysed bridge
from the spine of the cat that plummeted down with
the bridge that spun between the here and over there.
and we’re on
high up
our feet almost halfway
and now our obedient feet stand still
on the steely quiet of the sky
and we bend forward and our entire body turns
downwards and from afar we drape ourselves across the below
the flats of our hands turn from soft to hard
they arch to hear the far below and gently still
the flats of our hands send our voices to call
something calls in us
gently still.
further down
from our bellies
our voice extends through all the distances
which abandons us from all directions and
calls out from below
and with the haze of the evening our voice flows down and
drapes itself across the back of the vanished broken
the resting in its broken bones bridge.
we raise ourselves up again
don’t move an inch
wind teases
red calls out the morning
© Translation: 2012, Astrid Alben
er roept wat
er roept wat.
dat is de brug die instort.
eens overspande ze en nu is ze stort en val.
wij zetten onze voet op het brugdek
en al is het er niet
toch blijft onze voet staan op het brugdek
onze hoogmoedige voet staat
zweeft niet
zinkt niet
maar staat doodstil
hoewel ook niet helemaal stil
maar veert zoals een balk een stalen legger een bamboe veren
terwille van hun onbreekbaarheid.
stevig is onze voet
en wij zetten onze tweede voet neer
en onze talrijke voeten
telbaar en talrijk
zetten wij neer
stevig onwrikbaar
zacht verend op
de plaatsen van de verdwenen bruggen
en wij kijken vooruit naar de overkant
en soms kijken wij neer in de verre diepte
waar wat roept, waar de verdwenen brug roept.
uit zijn gebroken ruggegraat ontstaan de klanken die wij noemen:
het roepen van een gebroken brug, de kreet van een brug die
in de verre diepte beland is, op de bodem van diepte, verte,
of die wij noemen: er roept wat.
en onze voeten
betredend de zilveren kabels
de uit lucht gevlochten kabels
staan hoog boven de dragende luchten
en los wiegend maar stevig verplaatsen wij ons en luisteren niet
naar wat er roept even luisteren wij niet omdat wij vooruit zien
en boven ons roepen vermoeden boven ons willen wij roepen horen
om daar naar toe te klimmen met onze voeten die vastberaden
de treden zullen bestijgen
maar dan horen wij weer het roepen beneden
de lucht raakt weer onze voetzool en nog steeds betreden wij
de verdwenen bruggen
en de lucht kittelt zachtjes aan onze eeltige voeten met daarin
in het gele in het bruine in het oranje eelt verborgen
de vele plekken waarmee wij luisteren naar alles wat onder ons is
en naar alles wat tegen ons drukt en ons draagt of
weg van ons wil of ons roept.
en al sluimert een schoen
met zijn versleten of scheve of nieuwe sterke rubberen leren zolen
tussen onze voetzool en alles wat onder ons is
toch voelen onze voeten
de woorden de strelingen de prikkels de weerstand van alles
wat onder is
de roep van:
er roept wat uit de verlamde brug
uit de rug van die neergestorte kat
die brug die hing tussen daar en hier.
en wij zijn erop
hoog
onze voeten bijna in het midden
en dan staan onze gehoorzame voeten stil
op de stalen rust van de lucht
en wij buigen ons naar voren en met ons hele lichaam wenden wij
ons naar beneden en van ver leggen wij ons neer over beneden
onze handpalmen vormen zich tussen zacht en hard
ze welven zich om daar ver beneden te horen en zacht nog
sturen onze handpalmen onze stem om te roepen
er roept wat in ons
zacht nog.
naar beneden
uit onze buiken
vormt zich naar alle verten onze stem
die ons uit alle richtingen verlaat en
roept naar beneden
en met de nevels van de avond vloeit onze stem naar beneden en
legt zich over de rug van de verdwenen gebroken
de in zijn breuken rustende brug.
dan richten wij ons weer op
verzetten geen voet
wind speelt
rood roept ons de morgen
dat is de brug die instort.
eens overspande ze en nu is ze stort en val.
wij zetten onze voet op het brugdek
en al is het er niet
toch blijft onze voet staan op het brugdek
onze hoogmoedige voet staat
zweeft niet
zinkt niet
maar staat doodstil
hoewel ook niet helemaal stil
maar veert zoals een balk een stalen legger een bamboe veren
terwille van hun onbreekbaarheid.
stevig is onze voet
en wij zetten onze tweede voet neer
en onze talrijke voeten
telbaar en talrijk
zetten wij neer
stevig onwrikbaar
zacht verend op
de plaatsen van de verdwenen bruggen
en wij kijken vooruit naar de overkant
en soms kijken wij neer in de verre diepte
waar wat roept, waar de verdwenen brug roept.
uit zijn gebroken ruggegraat ontstaan de klanken die wij noemen:
het roepen van een gebroken brug, de kreet van een brug die
in de verre diepte beland is, op de bodem van diepte, verte,
of die wij noemen: er roept wat.
en onze voeten
betredend de zilveren kabels
de uit lucht gevlochten kabels
staan hoog boven de dragende luchten
en los wiegend maar stevig verplaatsen wij ons en luisteren niet
naar wat er roept even luisteren wij niet omdat wij vooruit zien
en boven ons roepen vermoeden boven ons willen wij roepen horen
om daar naar toe te klimmen met onze voeten die vastberaden
de treden zullen bestijgen
maar dan horen wij weer het roepen beneden
de lucht raakt weer onze voetzool en nog steeds betreden wij
de verdwenen bruggen
en de lucht kittelt zachtjes aan onze eeltige voeten met daarin
in het gele in het bruine in het oranje eelt verborgen
de vele plekken waarmee wij luisteren naar alles wat onder ons is
en naar alles wat tegen ons drukt en ons draagt of
weg van ons wil of ons roept.
en al sluimert een schoen
met zijn versleten of scheve of nieuwe sterke rubberen leren zolen
tussen onze voetzool en alles wat onder ons is
toch voelen onze voeten
de woorden de strelingen de prikkels de weerstand van alles
wat onder is
de roep van:
er roept wat uit de verlamde brug
uit de rug van die neergestorte kat
die brug die hing tussen daar en hier.
en wij zijn erop
hoog
onze voeten bijna in het midden
en dan staan onze gehoorzame voeten stil
op de stalen rust van de lucht
en wij buigen ons naar voren en met ons hele lichaam wenden wij
ons naar beneden en van ver leggen wij ons neer over beneden
onze handpalmen vormen zich tussen zacht en hard
ze welven zich om daar ver beneden te horen en zacht nog
sturen onze handpalmen onze stem om te roepen
er roept wat in ons
zacht nog.
naar beneden
uit onze buiken
vormt zich naar alle verten onze stem
die ons uit alle richtingen verlaat en
roept naar beneden
en met de nevels van de avond vloeit onze stem naar beneden en
legt zich over de rug van de verdwenen gebroken
de in zijn breuken rustende brug.
dan richten wij ons weer op
verzetten geen voet
wind speelt
rood roept ons de morgen
© 1984, B. Zwaal
From: fiere miniature
Publisher: Querido, Amsterdam
From: fiere miniature
Publisher: Querido, Amsterdam
Poems
Poems of B. Zwaal
Close
something calls out
something calls out.it is the bridge collapsing.
once it spanned and now it’s wreck and ruin.
we position our feet on the bridge
and even though it isn’t there
still our foot stays on the bridge
our defiant foot stands
doesn’t soar
doesn’t sink
but stands stock still
yet not entirely still
but springs like a beam a steel joist a bamboo springs
on behalf of their indestructibility
firm is our foot
and we position our second foot
and our numerous feet
numerable and numerous
we position
firmly unyielding
gently springing up
in the places of the vanished bridge
and we stare ahead at the other bank
and then again gaze down into the far depths
where something calls, where the vanished bridge calls.
from its broken spine issues the sound we mention:
the calling out of a broken bridge, the cry of a bridge that
has crumbled into the far depths, on the bottom of the depths, far off
that which we mention: something calls out.
and our feet
setting foot on the silver cables
the cables braided from air
stand high above the bearing skies
and loosely swaying but resolutely we edge on and don’t listen
to what is calling us briefly we stop listening because we are staring ahead
and above us calls conjecture we want to hear calling from above us
so we can scale our way up with our feet which will
resolutely climb the steps
but then again we hear calling from below
again the sky touches the soles of our feet and we continue to step onto
the vanished bridge
and the air softly tickles our calloused toes
with in the yellow in the brown in the orange calluses
the many spots hidden with which we listen to everything below us
and to everything that presses against us and carries us or
wants to get away from us or calls us.
and even though a shoe slumbers
with its threadbare or sloping or new strong rubber leather soles
between the soles of our feet and everything that is below
still our feet feel
the words the caresses the tingling the resistance
of everything below
the call of:
something is calling from the paralysed bridge
from the spine of the cat that plummeted down with
the bridge that spun between the here and over there.
and we’re on
high up
our feet almost halfway
and now our obedient feet stand still
on the steely quiet of the sky
and we bend forward and our entire body turns
downwards and from afar we drape ourselves across the below
the flats of our hands turn from soft to hard
they arch to hear the far below and gently still
the flats of our hands send our voices to call
something calls in us
gently still.
further down
from our bellies
our voice extends through all the distances
which abandons us from all directions and
calls out from below
and with the haze of the evening our voice flows down and
drapes itself across the back of the vanished broken
the resting in its broken bones bridge.
we raise ourselves up again
don’t move an inch
wind teases
red calls out the morning
© 2012, Astrid Alben
From: fiere miniature
From: fiere miniature
something calls out
something calls out.it is the bridge collapsing.
once it spanned and now it’s wreck and ruin.
we position our feet on the bridge
and even though it isn’t there
still our foot stays on the bridge
our defiant foot stands
doesn’t soar
doesn’t sink
but stands stock still
yet not entirely still
but springs like a beam a steel joist a bamboo springs
on behalf of their indestructibility
firm is our foot
and we position our second foot
and our numerous feet
numerable and numerous
we position
firmly unyielding
gently springing up
in the places of the vanished bridge
and we stare ahead at the other bank
and then again gaze down into the far depths
where something calls, where the vanished bridge calls.
from its broken spine issues the sound we mention:
the calling out of a broken bridge, the cry of a bridge that
has crumbled into the far depths, on the bottom of the depths, far off
that which we mention: something calls out.
and our feet
setting foot on the silver cables
the cables braided from air
stand high above the bearing skies
and loosely swaying but resolutely we edge on and don’t listen
to what is calling us briefly we stop listening because we are staring ahead
and above us calls conjecture we want to hear calling from above us
so we can scale our way up with our feet which will
resolutely climb the steps
but then again we hear calling from below
again the sky touches the soles of our feet and we continue to step onto
the vanished bridge
and the air softly tickles our calloused toes
with in the yellow in the brown in the orange calluses
the many spots hidden with which we listen to everything below us
and to everything that presses against us and carries us or
wants to get away from us or calls us.
and even though a shoe slumbers
with its threadbare or sloping or new strong rubber leather soles
between the soles of our feet and everything that is below
still our feet feel
the words the caresses the tingling the resistance
of everything below
the call of:
something is calling from the paralysed bridge
from the spine of the cat that plummeted down with
the bridge that spun between the here and over there.
and we’re on
high up
our feet almost halfway
and now our obedient feet stand still
on the steely quiet of the sky
and we bend forward and our entire body turns
downwards and from afar we drape ourselves across the below
the flats of our hands turn from soft to hard
they arch to hear the far below and gently still
the flats of our hands send our voices to call
something calls in us
gently still.
further down
from our bellies
our voice extends through all the distances
which abandons us from all directions and
calls out from below
and with the haze of the evening our voice flows down and
drapes itself across the back of the vanished broken
the resting in its broken bones bridge.
we raise ourselves up again
don’t move an inch
wind teases
red calls out the morning
© 2012, Astrid Alben
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère