Gedicht
Luke Davies
Spastic At The Beach
DE SPASTICUS AAN HET STRAND
Verdraaid lichaam een silhouetin vloed van zomerlicht
hij lijkt niet op z’n plaats hier.
Zij leidt hem naar de waterkant,
(zusje, zuster of allicht allebei)
hij slingert onder haar lieve greep.
Tegen de golven van smaragd zijn huid
zo wit als wit kan zijn. Hij neigt
zijn hoofd om te luisteren, hij spant
zijn papierdunne kloostervoeten
om het natte zand te raken. Water
besproeit zijn enkels, een golf
slaat over zijn benen. De zon klopt als een ader,
de daghitte daalt neer. Hij schreeuwt
een oerkreet van angst en vreugde,
brult als een dinosaurus een lange misthoorn
van verbintenis en ongeloof,
ontsnapt aan haar greep, staat zich toe
te vallen, golfjes werpen zijn lijf op
als een pop, hij snakt naar adem,
schreeuwt opnieuw, en die immense
buikvocalen galmen, dwars
de geluiden van de dag,
weerklinken langs het strand. Ze pakt
zijn pols, hij balanceert en zwaait,
een spoor van spuug, als een krankzinnige
zilveren pendule, slingert uit het draaipunt
van zijn mond. Hij huilt nog eens,
de maan zou barsten. Hij huilt
om een beker vol maan
en haar liefde is de maan voor zijn beker.
Onzeker draait hij zich naar haar,
draait weg en schudt als hij lacht.
Hij kan niet stilstaan en de aarde
beweegt ook. Zijn gespreide vingers
steken naar de lucht, de zon.
De oceaan stampt maar voort.
Hij hamert een deuk in de dag
met zijn lijf en zijn stem.
Zij leidt hem weg waar zilte nevel
hen in verbleken hult, zijn mager lijf
verdwijnt in een mist en spiegeling van druppels.
Alles pulseert. In het kloppen van bloed
en van licht zal hij blijven, de onbevlekte
hamer van aanwezigheid omgeven door dag.
© Vertaling: 2009, Rob Schouten
Spastic At The Beach
Twisted body silhouettedin a flood of summer light
he seems incongruous down here.
She leads him to the water’s edge
(sister, nurse or doubtless both):
he lurches under her loving grip.
Against the emerald waves his skin
the white that white can be. He tilts
his head to listen, he tenses as
his paper–thin monastic feet
touch the wet sand. The water sprays
his ankles then the surf engulfs
his legs. The sun beats like a jugular,
the heat of day descends. He cries
a primal howl of fear and joy,
he bellows like some dinosaur a long
foghorn of linkage, disbelief.
Escapes her grip, allows himself
to fall. The small waves throw
his body like a doll. He gasps
and screams again, and those immense
gut vowels reverberate,
cut through the noise of day,
resound along the beach. She takes
his wrist. He balances and sways,
a trail of saliva like a mad silver
pendulum flailing from the pivot
of his mouth. He howls again.
The moon would burst. He is
howling for a cup full of moon
and her love is the moon for his cup.
He turns to her uncertainly, he turns
away and shudders as he laughs.
He cannot stay still and the earth
moves too. His splayed fingers
stab at the air, at the sun,
the ocean continues to throb.
He has dented the day
with the hammer of body and voice.
She leads him away where the salt haze
enfolds them in fading, his frail figure
dims in the warp and mirage of the spray.
All is pulse. In the pulsing of blood
and of light he will stay, the immaculate
hammer of presence embedded in day.
© 1994, Luke Davies
From: Abolute Event Horizon
Publisher: Angus & Robertson, Sydney
From: Abolute Event Horizon
Publisher: Angus & Robertson, Sydney
Gedichten
Gedichten van Luke Davies
Close
DE SPASTICUS AAN HET STRAND
Verdraaid lichaam een silhouetin vloed van zomerlicht
hij lijkt niet op z’n plaats hier.
Zij leidt hem naar de waterkant,
(zusje, zuster of allicht allebei)
hij slingert onder haar lieve greep.
Tegen de golven van smaragd zijn huid
zo wit als wit kan zijn. Hij neigt
zijn hoofd om te luisteren, hij spant
zijn papierdunne kloostervoeten
om het natte zand te raken. Water
besproeit zijn enkels, een golf
slaat over zijn benen. De zon klopt als een ader,
de daghitte daalt neer. Hij schreeuwt
een oerkreet van angst en vreugde,
brult als een dinosaurus een lange misthoorn
van verbintenis en ongeloof,
ontsnapt aan haar greep, staat zich toe
te vallen, golfjes werpen zijn lijf op
als een pop, hij snakt naar adem,
schreeuwt opnieuw, en die immense
buikvocalen galmen, dwars
de geluiden van de dag,
weerklinken langs het strand. Ze pakt
zijn pols, hij balanceert en zwaait,
een spoor van spuug, als een krankzinnige
zilveren pendule, slingert uit het draaipunt
van zijn mond. Hij huilt nog eens,
de maan zou barsten. Hij huilt
om een beker vol maan
en haar liefde is de maan voor zijn beker.
Onzeker draait hij zich naar haar,
draait weg en schudt als hij lacht.
Hij kan niet stilstaan en de aarde
beweegt ook. Zijn gespreide vingers
steken naar de lucht, de zon.
De oceaan stampt maar voort.
Hij hamert een deuk in de dag
met zijn lijf en zijn stem.
Zij leidt hem weg waar zilte nevel
hen in verbleken hult, zijn mager lijf
verdwijnt in een mist en spiegeling van druppels.
Alles pulseert. In het kloppen van bloed
en van licht zal hij blijven, de onbevlekte
hamer van aanwezigheid omgeven door dag.
© 2009, Rob Schouten
From: Abolute Event Horizon
From: Abolute Event Horizon
Spastic At The Beach
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère