Poetry International Poetry International
Gedicht

Sigbjørn Skåden

5th part

Est-il rien sur la terre
qui soit plus surprenant
que la grande misère
du paure Juif-Errant!
I carry all the names of the holy scriptures,
the king of shoemakers,
have you seen me?
My roamings traverse your busy church market,
the paths of your hamlets,
your nightmare’s river-windings:
Laquedem,
Buttadeo,
Ahasverus,
Kartafilus,
I shoe you all,
thus to twist my little world;
without shoes I was not Jusup,
busy hands sow the ribbon of my mind’s horizon,
wandering bowed through history
in the shining clothes of a king,
have you seen me?
the steps of the shoes spawn 
oddities 
in my traipsing through the world:
da datta dayadhvam
shantih shantih shantih!
they this devilish 
Satan Satan Satan! 
drop the work to the ground,
let the heart bleed tears;
la traversée augmentre,
Jusup ties his shoelaces:
village youngster,
ray of sunshine, 
ear-lender,
lineage-provider 
sheep-minder
heart-eater,
fish-catcher, snatcher
chaos-creator,
miser-minder
wrath-racker
puny adolescent peasant
king-knave’s dirty angel,
criminal escapee,
mass-murderer,
tear-dipped double-ganger,
I step into my somewhat-smelling uniform,
the sinewy-twister
ties the gaze of the generation-wall around my shoes
and let the earth finger-twist 
the bowels of the ocean-edge.
Le dernier jugement
finira ton tourment.  

 

I was born twenty-three years ago, 
was a heavy child with a strong heart.
Mother used to hold me on her lap
lulling words of praise into my ear,
my first memory
is November-drawings
the day I learnt to ski,
I’m the tight wicker-thicket’s warrior prince
the rock-scree’s gracious savage.
I was born as a boy of the land,
heart of clean-cut smell of haymaking,
school-walk-flirt and kitchen-table stories,
I’m fish-catcher and farm-boy,
and when I set foot
on the northward-bound boat
I became
refugee 
and home-bound 
in the same skin. 

5e deel

Est-il rien sur la terre
qui soit plus surprenant
que la grande misère
du paure Juif-Errant!
Alle namen van de heilige geschriften draag ik,
de koning der schoenmakers,
heb je mij gezien?
Ik dwaal over je drukke kerkplein,
over de paden van je dorp
de rivierbochten van je nachtmerries:
Laquedem,
Buttadeo,
Ahasverus,
Kartafilus,
ik beschoei jullie allemaal,
om mijn wereldje draaiende te houden;
zonder schoenen was ik Jusup niet,
nijvere handen naaien sierbanden van de rand van het verstand,
gekromd door de geschiedenis wandelend
in de glanzende kleren van een koning,
heb je mij gezien?
de stappen van mijn schoenen baren
wonderlijkheden
op mijn tocht door de wereld:
da datta dayadhvam
shantih shantih shantih!
die dat duivelse(n)
satan satan satan!
laat het werk op de grond vallen,
laat het hart tranen bloeden;
la traversée augmentre,
Jusup strikt zijn veters:
dorpsjongeling,
vreugdeverspreider,
orenlener,
voorouderverzorger,
schapenhoeder,
harteneter
vissenvanger,
chaosmaker,
zwaarmoedigheidsdenker,
woedewringer,
piepkleine boerenbengel,
koningsknechts vuile engel,
vluchtmisdadiger,
reuzenmoordenaar,
in tranen gedoopte dubbelganger,
ik stap in mijn naar-iets-ruikende uniform,
pezendraaier
snoert de blik van de familiemuur om zijn schoenen
en laat de wereld de ingewanden
van de rand van de zee verstrengelen.
Le dernier jugement
finira ton tourment.

 

Ik werd drieëntwintig jaar geleden geboren,
was een zwaar kind met een sterk hart.
Mijn moeder had me altijd op schoot
zong lieve woordjes in mijn oor,
mijn eerste herinnering
bestaat uit novembertekeningen
op de dag dat ik leerde skiën,
ik ben de krijgerprins van het dichtere kreupelhout van de vlakte
en de genadige wildeman van de steenhoop.
Ik werd geboren als Markasame,
een hart van netjes gemaaide grasgeur,
schoolwegflirt en keukentafelverhalen,
ik ben vissenvanger en boerenknecht,
en toen ik mijn benen
op die noordwaarts gaande schuit zette
werd ik
een vluchteling
en een thuiskomer
in dezelfde dracht.

5. oassi

Est-il rien sur la terre
qui soit plus surprenant
que la grande misère
du pauvre Juif-Errant!
Juohke bássi girjji namma lean mon, skuovvadeddjiid gonagas,
leak gus mu oaidnán?
Mon jodán du márkana selju,
du giláža bálgáid,
du deattáma roa∫kejogaid:
Laqedem,
Buttadeo,
Ahasverus,
Kartafilus,
skuovaid reiden mon juohkehažžii
aman máilmmážan jorráma bisánit;
skuovaid gehtte in lihčo mon Jusup,
virkos giedak gorrok mielarabdda deattáldagaid, goavrume historjjá čada gonagasa šerres biktasiigo, leak gus mu oaidnán?
skuovak jitnek
ipmasiid
go eatnama jodásan:
da datta dayadhvam
shantih shantih shantih!
de dette diebbelii
sáhtán sáhtán sáhtán! 
Bidjek barggu eatnamii,
diktek váimmu gátnjaliid vardit;
la traversée augmentre,
Jusup čatná skuovaid:
gilibojá,
guldaleaddji,
buktejeaddji,
sogasuhkki,
viekseveahkki,
váibmoborri,
guolásteaddji,
ildasdahkki,
sluŋkejeaddji,
botnjalbivdi,
binnosbannos boatkabárdni,
gonagasa buoskkassárdni,
báhtareaddji,
geampagoddi,
ganjaloari čiegusárdna;
bijan mahkáshája uniformma, suonaidsuorri
čatná julggiide sogaseainni geahčastagaid 
ja diktá eatnama giedastit
ábirabdda olbmočollosiid.
Le dernier jugement
finira ton tourment.  

Mon riegádin guoktelogigolbma jagi rájen, 
ledjen losses mánná gievrras váimmuin. 
Eiddi lávii mu askkin doallat
lulláme siivosániid mu beljiid sisa, 
mu vuosttas muitu
lea skábmamánu sárgumiid
beaivvi mon čuoigat ohppen,
lean vuolábeal` siergarodu soahteprinsá
ja geargebávtti lojes vildu.
Mon riegádin siidabárdnin,
váibmu lea nanus sládjohájan,
skovlábálgá sáttun ja giehkanborddi muitalusais, 
lean guolásteaddji ja dálureaŋga,
ja go bidjen julggiid
nuorttaguvlui vančča nala
sadden mon
báhtareaddji
ja siidiiboahtti
simme hámin.

Close

5e deel

Est-il rien sur la terre
qui soit plus surprenant
que la grande misère
du paure Juif-Errant!
Alle namen van de heilige geschriften draag ik,
de koning der schoenmakers,
heb je mij gezien?
Ik dwaal over je drukke kerkplein,
over de paden van je dorp
de rivierbochten van je nachtmerries:
Laquedem,
Buttadeo,
Ahasverus,
Kartafilus,
ik beschoei jullie allemaal,
om mijn wereldje draaiende te houden;
zonder schoenen was ik Jusup niet,
nijvere handen naaien sierbanden van de rand van het verstand,
gekromd door de geschiedenis wandelend
in de glanzende kleren van een koning,
heb je mij gezien?
de stappen van mijn schoenen baren
wonderlijkheden
op mijn tocht door de wereld:
da datta dayadhvam
shantih shantih shantih!
die dat duivelse(n)
satan satan satan!
laat het werk op de grond vallen,
laat het hart tranen bloeden;
la traversée augmentre,
Jusup strikt zijn veters:
dorpsjongeling,
vreugdeverspreider,
orenlener,
voorouderverzorger,
schapenhoeder,
harteneter
vissenvanger,
chaosmaker,
zwaarmoedigheidsdenker,
woedewringer,
piepkleine boerenbengel,
koningsknechts vuile engel,
vluchtmisdadiger,
reuzenmoordenaar,
in tranen gedoopte dubbelganger,
ik stap in mijn naar-iets-ruikende uniform,
pezendraaier
snoert de blik van de familiemuur om zijn schoenen
en laat de wereld de ingewanden
van de rand van de zee verstrengelen.
Le dernier jugement
finira ton tourment.

 

Ik werd drieëntwintig jaar geleden geboren,
was een zwaar kind met een sterk hart.
Mijn moeder had me altijd op schoot
zong lieve woordjes in mijn oor,
mijn eerste herinnering
bestaat uit novembertekeningen
op de dag dat ik leerde skiën,
ik ben de krijgerprins van het dichtere kreupelhout van de vlakte
en de genadige wildeman van de steenhoop.
Ik werd geboren als Markasame,
een hart van netjes gemaaide grasgeur,
schoolwegflirt en keukentafelverhalen,
ik ben vissenvanger en boerenknecht,
en toen ik mijn benen
op die noordwaarts gaande schuit zette
werd ik
een vluchteling
en een thuiskomer
in dezelfde dracht.

5th part

Est-il rien sur la terre
qui soit plus surprenant
que la grande misère
du paure Juif-Errant!
I carry all the names of the holy scriptures,
the king of shoemakers,
have you seen me?
My roamings traverse your busy church market,
the paths of your hamlets,
your nightmare’s river-windings:
Laquedem,
Buttadeo,
Ahasverus,
Kartafilus,
I shoe you all,
thus to twist my little world;
without shoes I was not Jusup,
busy hands sow the ribbon of my mind’s horizon,
wandering bowed through history
in the shining clothes of a king,
have you seen me?
the steps of the shoes spawn 
oddities 
in my traipsing through the world:
da datta dayadhvam
shantih shantih shantih!
they this devilish 
Satan Satan Satan! 
drop the work to the ground,
let the heart bleed tears;
la traversée augmentre,
Jusup ties his shoelaces:
village youngster,
ray of sunshine, 
ear-lender,
lineage-provider 
sheep-minder
heart-eater,
fish-catcher, snatcher
chaos-creator,
miser-minder
wrath-racker
puny adolescent peasant
king-knave’s dirty angel,
criminal escapee,
mass-murderer,
tear-dipped double-ganger,
I step into my somewhat-smelling uniform,
the sinewy-twister
ties the gaze of the generation-wall around my shoes
and let the earth finger-twist 
the bowels of the ocean-edge.
Le dernier jugement
finira ton tourment.  

 

I was born twenty-three years ago, 
was a heavy child with a strong heart.
Mother used to hold me on her lap
lulling words of praise into my ear,
my first memory
is November-drawings
the day I learnt to ski,
I’m the tight wicker-thicket’s warrior prince
the rock-scree’s gracious savage.
I was born as a boy of the land,
heart of clean-cut smell of haymaking,
school-walk-flirt and kitchen-table stories,
I’m fish-catcher and farm-boy,
and when I set foot
on the northward-bound boat
I became
refugee 
and home-bound 
in the same skin. 

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère