Poetry International Poetry International
Gedicht

Fiston Mwanza Mujila

SOLITUDE

SOLITUDE 61
in my belly there writhes a river,
wretched and lazy, vast and dirty, nasty and bleak,
a river in (advanced) state of dysentery . . .



SOLITUDE 71
jittery like a dog (?)
bored is the river all day long
whining without knowing why
whining since Babel, since old Noah and his flood
since the prophet Ezekiel, since Sister Abigail . . .
its snot describes an absurd longevity . . .



SOLITUDE 52
jittery like a dog (?)
and the farce that thaws
between two sneers
I ditch my body to the first-comer
in the background of this sky unsheathing its drool
well anyway, I head to go bark with the dogs
the solar eclipse over Katako-Kombe II



SOLITUDE 73
jittery like a dog (?)
and I avow my leprosity
and I avow my right to vomit
and I avow my Russian origins
and I avow the extracts of my body
of my dismembered body
as it was in the beginning . . .



SOLITUDE 32
I sleep with my shoes on



SOLITUDE 28
my teeth dance the polka
by dint of chewing my own meat



SOLITUDE 56
I eat, I eat, I eat
but I don’t eat my fill (repeat)
should I eat myself?
eat my cock and my belly?
cannibalism or self-cannibalism
chuck the essentials out
my Somali-like famine



SOLITUDE 57 die Poesie der Verzweiflung or the vociferations of an empty body
. . . I seek the debris of my body strewn across the beaches of despair, left leg existing only on paper, belly and underbelly in disarray, hands stinking of the merchandise and my barks not even reaching the ankles of this sky deprived of electricity, meaning that I cheat life which grips me by the jaw, meaning that I serve as backdrop to my garbage-bag fate, frog fate, toad fate, kipelekese fate, tchanga medesu fate . . .

. . . perhaps (in hope of some kind of salvation) I should whimper and re-whimper in D-minor like my grandma’s last goat: buum, buum, buum . . .

. . . and to think there is no euthanasia for the recalcitrant and drunkards of my species! and to think there will not be two successive floods to bear me away in my drool, meaning that old Noah will not return, that seven pairs of all purebred animals, male and female, will not be led into the Ark once more, which means that the waters of the Zaire river, ebale ezanga mokuwa, will no longer lap at our luxurious desires and assorted debaucheries in the starry nights of the red-light districts of Kinshasa and Amsterdam . . .

. . . and meanwhile, without gods and without pets, bereft of the spice of life, my centipede-body loafs about the very beaches of despair, while on the back cover: a dozen of my own teeth forcibly ripped out by lemurs and other scavengers of this sky deprived of fuel oil . . .

. . . I can only bleat like Tshela, the last goat of my grandma Julienne mua Mwanza, like Tshela in a mezzo-soprano key: buum, buum, buum . . .



SOLITUDE 64 or nausea precedes essence
I’ve been pregnant for 17 years, 36 months and 2 days.
I make love with the sky. I’m expecting a brat from the sky. The child who’ll come out of my belly or the river born from my guts, or the river-child spat out by my dastard body will return to fill my long, insomniac nights with its flesh... It’ll answer to the name of Mzete ya mbila bazo kata ezo kola. Then I’ll be able to boast (to any who care to listen) of being the father and mother of this muddled progeny, this centipede-progeny, this punctured-progeny – uselessly grotesque.

SOLITUDE

EENZAAMHEID 61
in mijn buik kronkelt een rivier,
grimmig en lui, vuil en ontzaglijk, luguber en slinks,
een rivier in een (vergevorderde) staat van rodeloop . . .



EENZAAMHEID 71
hondse nervositeit (?)
de rivier verveelt zich dag in dag uit
hij jengelt maar weet niet goed waarom
hij jengelt sinds Babel, sinds Ya Noach en zijn zondvloed,
sinds de profeet Ezechiël, sinds zuster Abigaïl . . .
zijn kwijl beschrijft een absurde levensduur . . .



EENZAAMHEID 52
hondse nervositeit (?)
en de farce die ontdooit
tussen twee grimassen
ik verpats mijn lichaam aan de eerste de beste
tegen de achtergrond van de lucht die zijn spuug loost
kortom, ik ga ervandoor en blaf met de honden
tijdens de zonsverduistering van Katako-Kombe II



EENZAAMHEID 73
hondse nervositeit (?)
en ik eis mijn melaatsheid op
en ik eis mijn recht om te kotsen op
en ik eis mijn Russische afkomst op
en ik eis de hompen van mijn lichaam op
van mijn verhakte lichaam
zoals het was in het begin . . .



EENZAAMHEID 32
Ik slaap met mijn schoenen aan



EENZAAMHEID 28
mijn tanden dansen de polka
door almaar op mijn eigen vlees te kauwen



EENZAAMHEID 56
ik eet, ik eet, ik eet,
maar ik raak niet verzadigd (bis)
moet ik mezelf opeten?
mijn pik en mijn buik opeten?
kannibalisme of autokannibalisme
maar eerst en vooral mijn Somalische
honger  de deur uit gooien



EENZAAMHEID 57 die Poesie der Verzweiflung of misbaar van een leeg lichaam
. . . ik zoek de brokstukken van mijn lichaam die op de stranden der wanhoop liggen, mijn linkerbeen bestaat alleen op papier, uitgeponste buik en onderbuik, handen stinkend naar koopwaar en mijn geblaf dat niet eens tot de enkels reikt van de stroomloze lucht, met andere woorden, ik bedot het leven dat me ter hoogte van de kaken in de tang houdt, met andere woorden, ik dien als opsmuk voor mijn vuilniszakkenbestaan, amfibieënbestaan, kipelekesebestaan, tsjanga medesubestaan . . .

. . . misschien moet ik (in de hoop op enige redding) kermen en kermen in d-mineur zoals de laatste geit van mijn grootmoeder: bè, bè, bè . . .

. . . en zeggen dat er geen euthanasie is voor mijn soort stijfkoppen en zatlappen! en zeggen dat er geen twee opeenvolgende zondvloeden komen die me mee zullen sleuren in mijn kwijl, ik bedoel maar dat Ya Noach geen tweemaal zal komen, dat men in de Ark niet opnieuw zeven paren van alle reine dieren binnen zal laten, een mannetje en een wijfje, ik bedoel maar dat het water van de Zaïre, ebale ezanga mokuwa, niet langer ons verlangen naar luxe of naar uitspattingen zal likken in de sterrennachten van de rosse buurten in Kinshasa en Amsterdam . . .

. . . en intussen, zonder god of huisdier, verstoken van het zout van het leven, sleept mijn duizendpotige lijf zich voort op de stranden der wanhoop, op de achterflap een dozijn van mijn eigen tanden, met geweld getrokken door lemuren en andere aaseters van die olieloze lucht . . .

. . . rest me alleen te blaten als Tsjela, de laatste geit van mijn grootmoeder Julienne mua Mwanza, zoals Tsjela’s mezzosopraan: bè, bè, bè . . .



EENZAAMHEID 64 of walging gaat het wezen vooraf
Ik ben al 17 jaar, 36 maanden en 2 dagen zwanger. Ik vrij met de lucht. Ik verwacht een koter van de lucht. Het kind dat uit mijn buik komt of de rivier die in mijn darmen ontspringt of het rivierkind dat door mijn loederlijf wordt uitgespuugd zal met zijn vlees mijn lange slapeloze nachten vullen . . . Het zal de naam Mzete ya mbila bazo kata eza kola krijgen. Dan zal ik snoeven (bij wie het maar horen wil) dat ik vader en moeder ben van dat troebele broed, van dat duizendpotige broed, van dat moordende en nodeloos groteske broed.

SOLITUDE 61
dans mon ventre se convulse un fleuve,
bougre et fainéant, sale et immense, lugubre et vilain,
un fleuve en état (avancé) de dysenterie . . .



SOLITUDE 71
nervosité de chien (?)
le fleuve s’ennuie à longueur de journée
il pleurniche sans savoir trop pourquoi
il pleurniche depuis Babel, depuis Ya Noé et son déluge            
depuis le prophète Ezéchiel, depuis la sœur Abigaël . . .                 
sa morve décrit une longévité absurde . . .



SOLITUDE 52
nervosité de chien (?)
et la farce qui dégèle
entre deux rictus
je bazarde mon corps au premier venu
en arrière plan de ce ciel qui dégaine sa bave                         
enfin bref, je m’en vais aboyer avec les chiens                     
l’instant de l’éclipse solaire de Katako-Kombe II



SOLITUDE 73
nervosité de chien (?)
et je revendique ma léprosité
et je revendique mon droit de vomir
et je revendique mes origines russes
et je revendique les extraits de mon corps
de mon corps démembré
comme il était au commencement . . .



SOLITUDE 32
je dors avec mes chaussures



SOLITUDE 28
mes dents dansent la polka
à force de mâcher ma propre viande



SOLITUDE 56
je mange je mange je mange
mais je ne me rassasie pas (bis)
devrais-je me manger?
manger mon sexe et mon ventre?
cannibalisme ou autocannibalisme
l’essentiel foutre dehors
ma famine aux allures de la Somalie



SOLITUDE 57 die Poesie der Verzweiflung ou les vociférations d’un corps vide
. . . je cherche les débris de mon corps étendus sur les plages du désespoir, jambe gauche n’existant que sur papier, ventre et bas- ventre à l’emporte-pièce, mains puant la marchandise et mes aboiements n’arrivant même pas aux chevilles de ce ciel privé d’électricité, c’est-à-dire que je triche la vie qui me tient en tenailles au niveau des mâchoires, c’est-à-dire que je sers de déco à mon destin en sac poubelle, destin-batracien, destin-kipelekese, destin-tchanga medesu . . .

. . . peut-être qu’il me faut (dans l’espoir d’un quelconque salut) geindre et geindre en ré-mineur telle la dernière chèvre de ma grand-mère: beum, beum, beum . . .

. . . et dire qu’il n’y a point d’euthanasie pour les récalcitrants et ivrognes de mon espèce! et dire qu’il n’y aura point deux déluges successifs pour m’emporter dans ma bave, cela revient à dire que Ya Noé ne viendra pas deux fois, qu’on ne fera plus entrer dans l’arche sept couples de tous les animaux purs, le mâle et la femelle, cela revient à dire que les eaux du fleuve zaïre, ebale ezanga mokuwa, ne viendront plus lécher nos désirs de luxe et autres débauches dans les nuits étoilées de quartiers chauds de Kinshasa et d’Amsterdam . . .

. . . et entretemps, sans dieux et sans animal de compagnie, dé- pourvu du sel de la vie, mon corps-scolopendre traîne à même les plages du désespoir, en quatrième de couverture une douzaine de mes propres dents arrachées de force par des lémures et autres charognards de ce ciel privé de mazout . . .

. . . il me reste qu’à bêler telle Tshela, la dernière chèvre de ma grand-mère julienne mua Mwanza, telle Tshela en mezzo-soprano: beum, beum, beum . . .



SOLITUDE 64 ou la nausée précède l’essence
je suis enceinte depuis 17 ans, 36 mois et 2 jours.
je fais l’amour avec le ciel. j’attends un mioche du ciel. l’enfant qui sortira de mon ventre ou le fleuve qui naîtra de mes tripes ou l’enfant fleuve que crachera mon corps-saligaud viendra avec sa viande remplir mes longues nuits d’insomnie . . . Il répondra au nom de Mzete ya mbila bazo kata ezo kola. je pourrais alors me targuer (à qui veut l’entendre) d’être le père et la mère de cette progéniture floue, de cette progéniture-scolopendre, de cette progéniture-crevaison et inutilement grotesque.
Close

SOLITUDE

EENZAAMHEID 61
in mijn buik kronkelt een rivier,
grimmig en lui, vuil en ontzaglijk, luguber en slinks,
een rivier in een (vergevorderde) staat van rodeloop . . .



EENZAAMHEID 71
hondse nervositeit (?)
de rivier verveelt zich dag in dag uit
hij jengelt maar weet niet goed waarom
hij jengelt sinds Babel, sinds Ya Noach en zijn zondvloed,
sinds de profeet Ezechiël, sinds zuster Abigaïl . . .
zijn kwijl beschrijft een absurde levensduur . . .



EENZAAMHEID 52
hondse nervositeit (?)
en de farce die ontdooit
tussen twee grimassen
ik verpats mijn lichaam aan de eerste de beste
tegen de achtergrond van de lucht die zijn spuug loost
kortom, ik ga ervandoor en blaf met de honden
tijdens de zonsverduistering van Katako-Kombe II



EENZAAMHEID 73
hondse nervositeit (?)
en ik eis mijn melaatsheid op
en ik eis mijn recht om te kotsen op
en ik eis mijn Russische afkomst op
en ik eis de hompen van mijn lichaam op
van mijn verhakte lichaam
zoals het was in het begin . . .



EENZAAMHEID 32
Ik slaap met mijn schoenen aan



EENZAAMHEID 28
mijn tanden dansen de polka
door almaar op mijn eigen vlees te kauwen



EENZAAMHEID 56
ik eet, ik eet, ik eet,
maar ik raak niet verzadigd (bis)
moet ik mezelf opeten?
mijn pik en mijn buik opeten?
kannibalisme of autokannibalisme
maar eerst en vooral mijn Somalische
honger  de deur uit gooien



EENZAAMHEID 57 die Poesie der Verzweiflung of misbaar van een leeg lichaam
. . . ik zoek de brokstukken van mijn lichaam die op de stranden der wanhoop liggen, mijn linkerbeen bestaat alleen op papier, uitgeponste buik en onderbuik, handen stinkend naar koopwaar en mijn geblaf dat niet eens tot de enkels reikt van de stroomloze lucht, met andere woorden, ik bedot het leven dat me ter hoogte van de kaken in de tang houdt, met andere woorden, ik dien als opsmuk voor mijn vuilniszakkenbestaan, amfibieënbestaan, kipelekesebestaan, tsjanga medesubestaan . . .

. . . misschien moet ik (in de hoop op enige redding) kermen en kermen in d-mineur zoals de laatste geit van mijn grootmoeder: bè, bè, bè . . .

. . . en zeggen dat er geen euthanasie is voor mijn soort stijfkoppen en zatlappen! en zeggen dat er geen twee opeenvolgende zondvloeden komen die me mee zullen sleuren in mijn kwijl, ik bedoel maar dat Ya Noach geen tweemaal zal komen, dat men in de Ark niet opnieuw zeven paren van alle reine dieren binnen zal laten, een mannetje en een wijfje, ik bedoel maar dat het water van de Zaïre, ebale ezanga mokuwa, niet langer ons verlangen naar luxe of naar uitspattingen zal likken in de sterrennachten van de rosse buurten in Kinshasa en Amsterdam . . .

. . . en intussen, zonder god of huisdier, verstoken van het zout van het leven, sleept mijn duizendpotige lijf zich voort op de stranden der wanhoop, op de achterflap een dozijn van mijn eigen tanden, met geweld getrokken door lemuren en andere aaseters van die olieloze lucht . . .

. . . rest me alleen te blaten als Tsjela, de laatste geit van mijn grootmoeder Julienne mua Mwanza, zoals Tsjela’s mezzosopraan: bè, bè, bè . . .



EENZAAMHEID 64 of walging gaat het wezen vooraf
Ik ben al 17 jaar, 36 maanden en 2 dagen zwanger. Ik vrij met de lucht. Ik verwacht een koter van de lucht. Het kind dat uit mijn buik komt of de rivier die in mijn darmen ontspringt of het rivierkind dat door mijn loederlijf wordt uitgespuugd zal met zijn vlees mijn lange slapeloze nachten vullen . . . Het zal de naam Mzete ya mbila bazo kata eza kola krijgen. Dan zal ik snoeven (bij wie het maar horen wil) dat ik vader en moeder ben van dat troebele broed, van dat duizendpotige broed, van dat moordende en nodeloos groteske broed.

SOLITUDE

SOLITUDE 61
in my belly there writhes a river,
wretched and lazy, vast and dirty, nasty and bleak,
a river in (advanced) state of dysentery . . .



SOLITUDE 71
jittery like a dog (?)
bored is the river all day long
whining without knowing why
whining since Babel, since old Noah and his flood
since the prophet Ezekiel, since Sister Abigail . . .
its snot describes an absurd longevity . . .



SOLITUDE 52
jittery like a dog (?)
and the farce that thaws
between two sneers
I ditch my body to the first-comer
in the background of this sky unsheathing its drool
well anyway, I head to go bark with the dogs
the solar eclipse over Katako-Kombe II



SOLITUDE 73
jittery like a dog (?)
and I avow my leprosity
and I avow my right to vomit
and I avow my Russian origins
and I avow the extracts of my body
of my dismembered body
as it was in the beginning . . .



SOLITUDE 32
I sleep with my shoes on



SOLITUDE 28
my teeth dance the polka
by dint of chewing my own meat



SOLITUDE 56
I eat, I eat, I eat
but I don’t eat my fill (repeat)
should I eat myself?
eat my cock and my belly?
cannibalism or self-cannibalism
chuck the essentials out
my Somali-like famine



SOLITUDE 57 die Poesie der Verzweiflung or the vociferations of an empty body
. . . I seek the debris of my body strewn across the beaches of despair, left leg existing only on paper, belly and underbelly in disarray, hands stinking of the merchandise and my barks not even reaching the ankles of this sky deprived of electricity, meaning that I cheat life which grips me by the jaw, meaning that I serve as backdrop to my garbage-bag fate, frog fate, toad fate, kipelekese fate, tchanga medesu fate . . .

. . . perhaps (in hope of some kind of salvation) I should whimper and re-whimper in D-minor like my grandma’s last goat: buum, buum, buum . . .

. . . and to think there is no euthanasia for the recalcitrant and drunkards of my species! and to think there will not be two successive floods to bear me away in my drool, meaning that old Noah will not return, that seven pairs of all purebred animals, male and female, will not be led into the Ark once more, which means that the waters of the Zaire river, ebale ezanga mokuwa, will no longer lap at our luxurious desires and assorted debaucheries in the starry nights of the red-light districts of Kinshasa and Amsterdam . . .

. . . and meanwhile, without gods and without pets, bereft of the spice of life, my centipede-body loafs about the very beaches of despair, while on the back cover: a dozen of my own teeth forcibly ripped out by lemurs and other scavengers of this sky deprived of fuel oil . . .

. . . I can only bleat like Tshela, the last goat of my grandma Julienne mua Mwanza, like Tshela in a mezzo-soprano key: buum, buum, buum . . .



SOLITUDE 64 or nausea precedes essence
I’ve been pregnant for 17 years, 36 months and 2 days.
I make love with the sky. I’m expecting a brat from the sky. The child who’ll come out of my belly or the river born from my guts, or the river-child spat out by my dastard body will return to fill my long, insomniac nights with its flesh... It’ll answer to the name of Mzete ya mbila bazo kata ezo kola. Then I’ll be able to boast (to any who care to listen) of being the father and mother of this muddled progeny, this centipede-progeny, this punctured-progeny – uselessly grotesque.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère