Gedicht
Bakhyt Kenzjejev
В замочной скважине колеблющийся свет,
Light trembles in the keyhole. The blessed manfingers a piece of bread. The lingering smell
of death, medicinal and acrid. An urchin,
passing by, peeks in and strains to grasp
the scraps of the ongoing conversation
between the thirteen vagabonds who
look alarmed, as if expecting something
unfathomable. To the boy their words
sound dark and most confusing.
“Yes, Thomas?” “Teacher, what is fear?
Will the fateful axe strike every man?”
“No, faith and answer are as tree and dust,
as olive, cloud, she-bear, and sequoia.”
“More of your fables?” The pupils, their backs
to the fire, look somber. “If you’d only promise
that if we partake of your blood, then we also will
come from the dead, like you . . .” “I promised that.”
Another one with a groan gets up and raises
his piteous cup. The Milky Way glows overhead.
The child grows weary and walks away
from the cypress door, from life eternal:
it’s time, his parents wait for him. Not a soul
in the Gethsemane garden. Remnants of the Temple.
Ages ahead. A glance at the half-ruined sky
instills no fear at all. Dogs bark. The midnight
sentinels’ armor jangles like copper coins
in a beggar’s pocket. All of it is true:
young wine should not be poured into old skins,
swords cannot sever water, and stubborn time
draws closer to the end, it churns, it changes
its mortal forms, by now in every sense
resembling a thorny crown upon the head
of the increasingly decrepit Universe.
© Translation: 2011, Steven Seymour
Publisher: First published on PIW, , 2011
Publisher: First published on PIW, , 2011
В замочной скважине колеблющийся свет,
Een flakkerlichtje door het kleine sleutelgat,
een heiligman plukt aan het zachte brood,
en riekt naar dood, naar bitter, heilzaam heengaan.
Een haveloze jongen kijkt en spitst de oren,
probeert iets te begrijpen van de losse flarden
van het gesprek van dertien zwervers. Ze
zijn opgewonden, net alsof ze iets verwachten,
iets ongehoords. En eerlijk waar, het moet gezegd,
geen touw aan vast te knopen aan hun woorden.
‘Wat zeg je tot ons, Thomas?’ ‘Meester, wat is angst?
Valt elk van ons dan door het noodlotszwaard?’
‘Nee, want geloof en antwoord zijn als hout en stof,
olijfboom, wolkenkleed, berin, sequoia.’ ‘Weer een
gelijkenis?’ Ze zitten met hun rug naar het vuur,
de leerlingen, er kan geen lachje af. ‘Indien
je vast belooft dat na het proeven van jouw bloed
wij net als jij weer opstaan uit de dood…’
‘Het is beloofd.’ Een lotgenoot staat op, hij kreunt
en heft zijn schamel glas. De Melkweg schijnt.
Het kind heeft er genoeg van en verlaat de deur
van teer cipressenhout en van het eeuwig leven.
Het is zijn tijd – zijn vader en zijn moeder wachten.
Verlaten is de Hof. Ruïnes van de tempel.
Nog zo veel jaren voor de boeg. Totaal niet eng
om naar de half verwoeste lucht te kijken.
Een hond die blaft. De wapenrusting rinkelt,
van de bewakers van de nacht, als kopergeld,
in de jaszak van een bedelaar. Zoals je jonge wijn
niet in verweerde zakken doet, zoals je water
niet met een zwaard kunt klieven, zo naakt het eind
van een halsstarrig tijdsgewricht – ziedend,
het sterfelijk aangezicht veranderend – gelijk
een doornenkroon op het zieltogende heelal.
© Vertaling: 2011, Arie van der Ent
Publisher: 2011, First published on PIW,
Publisher: 2011, First published on PIW,
В замочной скважине колеблющийся свет,
© 2004, Bakhyt Kenzjejev
From: Nevidimye
Publisher: OGI, Moscow
From: Nevidimye
Publisher: OGI, Moscow
Gedichten
Gedichten van Bakhyt Kenzjejev
Close
В замочной скважине колеблющийся свет,
Een flakkerlichtje door het kleine sleutelgat,
een heiligman plukt aan het zachte brood,
en riekt naar dood, naar bitter, heilzaam heengaan.
Een haveloze jongen kijkt en spitst de oren,
probeert iets te begrijpen van de losse flarden
van het gesprek van dertien zwervers. Ze
zijn opgewonden, net alsof ze iets verwachten,
iets ongehoords. En eerlijk waar, het moet gezegd,
geen touw aan vast te knopen aan hun woorden.
‘Wat zeg je tot ons, Thomas?’ ‘Meester, wat is angst?
Valt elk van ons dan door het noodlotszwaard?’
‘Nee, want geloof en antwoord zijn als hout en stof,
olijfboom, wolkenkleed, berin, sequoia.’ ‘Weer een
gelijkenis?’ Ze zitten met hun rug naar het vuur,
de leerlingen, er kan geen lachje af. ‘Indien
je vast belooft dat na het proeven van jouw bloed
wij net als jij weer opstaan uit de dood…’
‘Het is beloofd.’ Een lotgenoot staat op, hij kreunt
en heft zijn schamel glas. De Melkweg schijnt.
Het kind heeft er genoeg van en verlaat de deur
van teer cipressenhout en van het eeuwig leven.
Het is zijn tijd – zijn vader en zijn moeder wachten.
Verlaten is de Hof. Ruïnes van de tempel.
Nog zo veel jaren voor de boeg. Totaal niet eng
om naar de half verwoeste lucht te kijken.
Een hond die blaft. De wapenrusting rinkelt,
van de bewakers van de nacht, als kopergeld,
in de jaszak van een bedelaar. Zoals je jonge wijn
niet in verweerde zakken doet, zoals je water
niet met een zwaard kunt klieven, zo naakt het eind
van een halsstarrig tijdsgewricht – ziedend,
het sterfelijk aangezicht veranderend – gelijk
een doornenkroon op het zieltogende heelal.
© 2011, Arie van der Ent
From: Nevidimye
Publisher: 2011, First published on PIW, Moscow
From: Nevidimye
Publisher: 2011, First published on PIW, Moscow
В замочной скважине колеблющийся свет,
Light trembles in the keyhole. The blessed manfingers a piece of bread. The lingering smell
of death, medicinal and acrid. An urchin,
passing by, peeks in and strains to grasp
the scraps of the ongoing conversation
between the thirteen vagabonds who
look alarmed, as if expecting something
unfathomable. To the boy their words
sound dark and most confusing.
“Yes, Thomas?” “Teacher, what is fear?
Will the fateful axe strike every man?”
“No, faith and answer are as tree and dust,
as olive, cloud, she-bear, and sequoia.”
“More of your fables?” The pupils, their backs
to the fire, look somber. “If you’d only promise
that if we partake of your blood, then we also will
come from the dead, like you . . .” “I promised that.”
Another one with a groan gets up and raises
his piteous cup. The Milky Way glows overhead.
The child grows weary and walks away
from the cypress door, from life eternal:
it’s time, his parents wait for him. Not a soul
in the Gethsemane garden. Remnants of the Temple.
Ages ahead. A glance at the half-ruined sky
instills no fear at all. Dogs bark. The midnight
sentinels’ armor jangles like copper coins
in a beggar’s pocket. All of it is true:
young wine should not be poured into old skins,
swords cannot sever water, and stubborn time
draws closer to the end, it churns, it changes
its mortal forms, by now in every sense
resembling a thorny crown upon the head
of the increasingly decrepit Universe.
© 2011, Steven Seymour
Publisher: 2011, First published on PIW,
Publisher: 2011, First published on PIW,
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère