Gedicht
Hadewijch
Song 5
When the season and birds pinethe loyal heart must smile and shine:
it suffers for a love divine.
It must encounter and live through
weal and woe,
joy and sorrow –
to do what it for love must do.
The brave, grown wise, must be content
to bear love distant, never spent,
and all the tribulations sent
must undergo and never swerve
– but rather take
comfort or ache –
from all that love holds in reserve.
Love’s ways are terrible indeed
as the experienced will concede:
love will bring comfort and impede
the very peace of mind it lends,
since he whom love greets,
love meets,
many unbearable hours spends.
Sometimes hot, sometimes cold,
sometimes modest, sometimes bold:
its whimsies boundless, manifold.
Love calls in that great debt we owe
its rule, its sway
and makes us pay
while it wraps us in its glow.
Sometimes painful, sometimes kind,
sometimes distant, or close behind:
he who trusts in this will find
he can rejoice in love’s strange yoke
– love’s warmth he knows,
and its harsh blows –
love hurts and heals him in one stroke.
Love may buoy up or abase,
it may hide or show its face,
those it touches learn its grace
only after trials and tests,
when to the core
they taste love’s lore,
discovering where true love rests.
Sometimes heavy, sometimes light,
sometimes dark and sometimes bright:
in carefree hope, in stressful fright,
in taking and in giving,
the souls that roam
through love’s vast home
must here be always living.
© Translation: 2008, Judith Wilkinson
Lied 5
Lied 5
Al treuren het seizoen en de vogeltjes,dat mag het edele hart niet doen,
dat voor minne pijn wil lijden.
Het moet alles weten en ervaren
– zoet en wreed,
lief en leed –
wat men ter wille van de minne moet doen.
De dapperen, die zover gevorderd zijn
dat ze zich aan de onverzadigbare minne overgeven,
moeten in alle opzichten
moedig en dapper jegens haar zijn,
en zonder enig voorbehoud
hetzij troost, hetzij slaag
vanwege minne ontvangen.
De handelwijze van minne is verschrikkelijk,
zoals hij die het ondervonden heeft wel weet,
want midden in de troost doet ze deze teniet.
Hij kan het niet uithouden,
die door minne geraakt wordt.
Hij ervaart
vele onuitsprekelijke uren.
Nu eens heet, dan weer koud,
nu eens bedeesd, dan weer dapper:
haar wispelturigheid is zeer groot.
De minne vordert
de grote schuld helemaal op
aan haar machtige heerschappij,
waartoe ze ons uitnodigt.
Nu eens lieflijk, dan weer pijnlijk,
nu eens veraf, dan weer vlakbij:
wie dit in trouw van minne aanneemt,
die weet wat jubelen is:
hoe minne neerslaat
en omhelst
in één beweging.
Nu eens vernederd, dan weer verheven,
nu eens verborgen, dan weer zichtbaar:
eer iemand door minne wordt gezoogd,
doorstaat hij zware avonturen,
totdat hij geraakt
waar hij het wezen
van de minne smaakt.
Nu eens licht, dan weer zwaar,
nu eens donker, dan weer helder:
in vrije hoop, in beklemmende angst,
in nemen en in geven
moeten de zielen
die in minne ronddolen
hier altijd leven.
© 2008, Veerle Fraeters & Frank Willaert
From: Liederen
Publisher: Historische Uitgeverij, Groningen
From: Liederen
Publisher: Historische Uitgeverij, Groningen
Gedichten
Gedichten van Hadewijch
Close
Lied 5
Al treuren het seizoen en de vogeltjes,dat mag het edele hart niet doen,
dat voor minne pijn wil lijden.
Het moet alles weten en ervaren
– zoet en wreed,
lief en leed –
wat men ter wille van de minne moet doen.
De dapperen, die zover gevorderd zijn
dat ze zich aan de onverzadigbare minne overgeven,
moeten in alle opzichten
moedig en dapper jegens haar zijn,
en zonder enig voorbehoud
hetzij troost, hetzij slaag
vanwege minne ontvangen.
De handelwijze van minne is verschrikkelijk,
zoals hij die het ondervonden heeft wel weet,
want midden in de troost doet ze deze teniet.
Hij kan het niet uithouden,
die door minne geraakt wordt.
Hij ervaart
vele onuitsprekelijke uren.
Nu eens heet, dan weer koud,
nu eens bedeesd, dan weer dapper:
haar wispelturigheid is zeer groot.
De minne vordert
de grote schuld helemaal op
aan haar machtige heerschappij,
waartoe ze ons uitnodigt.
Nu eens lieflijk, dan weer pijnlijk,
nu eens veraf, dan weer vlakbij:
wie dit in trouw van minne aanneemt,
die weet wat jubelen is:
hoe minne neerslaat
en omhelst
in één beweging.
Nu eens vernederd, dan weer verheven,
nu eens verborgen, dan weer zichtbaar:
eer iemand door minne wordt gezoogd,
doorstaat hij zware avonturen,
totdat hij geraakt
waar hij het wezen
van de minne smaakt.
Nu eens licht, dan weer zwaar,
nu eens donker, dan weer helder:
in vrije hoop, in beklemmende angst,
in nemen en in geven
moeten de zielen
die in minne ronddolen
hier altijd leven.
© 2008, Veerle Fraeters & Frank Willaert
From: Liederen
Publisher: 2009, Historische Uitgeverij, Groningen
From: Liederen
Publisher: 2009, Historische Uitgeverij, Groningen
Song 5
When the season and birds pinethe loyal heart must smile and shine:
it suffers for a love divine.
It must encounter and live through
weal and woe,
joy and sorrow –
to do what it for love must do.
The brave, grown wise, must be content
to bear love distant, never spent,
and all the tribulations sent
must undergo and never swerve
– but rather take
comfort or ache –
from all that love holds in reserve.
Love’s ways are terrible indeed
as the experienced will concede:
love will bring comfort and impede
the very peace of mind it lends,
since he whom love greets,
love meets,
many unbearable hours spends.
Sometimes hot, sometimes cold,
sometimes modest, sometimes bold:
its whimsies boundless, manifold.
Love calls in that great debt we owe
its rule, its sway
and makes us pay
while it wraps us in its glow.
Sometimes painful, sometimes kind,
sometimes distant, or close behind:
he who trusts in this will find
he can rejoice in love’s strange yoke
– love’s warmth he knows,
and its harsh blows –
love hurts and heals him in one stroke.
Love may buoy up or abase,
it may hide or show its face,
those it touches learn its grace
only after trials and tests,
when to the core
they taste love’s lore,
discovering where true love rests.
Sometimes heavy, sometimes light,
sometimes dark and sometimes bright:
in carefree hope, in stressful fright,
in taking and in giving,
the souls that roam
through love’s vast home
must here be always living.
© 2008, Judith Wilkinson
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère