Claudia Rankine
From CITIZEN: AN AMERICAN LYRIC
Uit: Citizen: Amerikaanse Lyriek
I
[5]
Wanneer je alleen bent en zelfs te moe om een van je schermpjes aan te zetten, laat je je meevoeren naar een verleden dat zich heeft opgehoopt tussen je kussens. Meestal ben je onder de dekens gekropen en is het huis leeg. Soms is de maan weg en ziet het lage, grijze plafond achter de ramen er aanraakbaar uit. Het donkere licht dimt waar het wolkendek dichttrekt en je valt terug in wat later gereconstrueerd wordt als metafoor.
Vaak gaat het associatief. Je ruikt lekker. Je bent twaalf en je zit op de Saints Philip and James-school aan White Plains Road en het meisje in de stoel achter jou vraagt je om tijdens proefwerken naar rechts te leunen, zodat ze bij jou kan afkijken. Zuster Evelyn plakt de hoogste cijfers en de onvoldoendes altijd op de deuren van de garderobekast. Het meisje is katholiek en heeft bruin haar tot aan haar middel. Hoe heette ze ook alweer? Mary? Catherine?
Jullie praten eigenlijk nooit met elkaar behalve dan die keer dat ze haar verzoek doet en later wanneer ze zegt dat je lekker ruikt en dat je qua gezicht meer lijkt op een wit iemand. Je neemt aan dat zij denkt dat ze jou er zo voor bedankt dat je haar laat spieken en dat het haar een beter gevoel geeft om te spieken bij een bijna wit iemand.
[6]
Zuster Evelyn merkt nooit iets van jullie regeling, misschien omdat jij je nooit omdraait om bij Mary Catherine af te kijken. Zuster Evelyn zal wel denken dat die twee meisjes erg hetzelfde denken of ze vindt het spieken minder belangrijk dan de vernedering van het betrapt worden, of ze heeft jou daar sowieso al nooit zien zitten.
[7]
Bepaalde momenten jagen adrenaline naar het hart, maken de tong droog en blokkeren de longen. Als donderslagen overstelpen ze je met geluid, nee, als de bliksem treffen ze je rechtstreeks in je strot. Hoesten. Het gebeurde en daarna kon ik geen woord uitbrengen. Dat zei je toch zelf? Dat zei je toch tegen een goede vriendin die aan het begin van jullie vriendschap, als ze met haar hoofd elders was, jou bij de naam noemde van haar zwarte huishoudster? Je nam aan dat jullie twee de enige zwarte mensen in haar leven waren. Uiteindelijk deed ze het niet meer, hoewel ze nooit voor haar missers uitkwam. En jij sprak haar er nooit op aan (waarom niet?), en toch, je vergeet het niet. Als het hier om een huiselijk drama ging, en dat zou best eens kunnen, dan zou dit de zwakke plek zijn die jou fataal werd: je geheugen, vergaarbak van je gevoelens. Voel je je gekwetst omdat het weer zo’n ‘alle zwarten zien er hetzelfde uit’-moment is, of omdat je wordt aangezien voor iemand anders terwijl jullie al zo vertrouwelijk met elkaar waren?
[8]
Door een ontregeld gevoel eist het lichaam alle aandacht op. De verkeerde woorden komen je dag binnen als een rot ei in je mond en kots druipt over je bloes, klam trekt je maag tegen je ribbenkast. Als je om je heen kijkt, ben jij nog de enige. Je eigen walging van wat je ruikt, wat je voelt, brengt je niet op de been, niet meteen, want energie verzamelen is een taak op zich geworden, eist z’n eigen rechtvaardiging. Je moet denken aan een gesprek dat je laatst had, over het voordeel van zinnen die zo geconstrueerd zijn dat ze een ‘ja, en’ impliceren en niet een ‘ja, maar’. Jullie kwamen tot de conclusie dat ‘ja, en’ getuigde van een leven zonder afslagen, zonder alternatieve routes: je hijst jezelf overeind, algauw is de bloes weer gewassen, is het een week later, zit de bloes onder je trui, tegen je huid aan, en je ruikt lekker.
[9]
De regen gutst vanochtend uit de goten en overal elders verdwijnt hij in de bomen. Je hebt je bril nodig om te kunnen focussen op wat je weet dat er is, want twijfel is meedogenloos; je zet je bril op. De bomen, hun schors, hun bladeren, zelfs de dode, zijn zo nat levendiger. Ja, en het regent. Zo gaat het met elk moment – voordat het kan worden gekend, gecategoriseerd vanwege de gelijkenis met iets anders en losgelaten, moet het worden ervaren, moet het worden gezien. Wat zei hij nou? Zei ze dat nou echt? Hoorde ik wat ik denk dat ik hoorde? Kwam dat nou net uit mijn mond, zijn mond, jouw mond? Het moment stinkt. Toch wil je niet meer kijken naar de bomen. Je wil ernaartoe lopen en ertussen staan. En hoe licht de regen ook lijkt, hij klettert op je neer.
[10]
Je zit in het donker, in de auto, en tuurt naar de zwart geteerde weg die door snelheid verslonden wordt; hij vertelt je dat hij van zijn decaan iemand van kleur moet aannemen terwijl er toch zoveel grote schrijvers rondlopen.
Je denkt dat dit misschien een experiment is en dat je wordt getest of met terugwerkende kracht beledigd of dat je iets gedaan hebt waardoor hij kan denken dat het oké is om zo’n gesprek te hebben.
Hoezo vind jij het oké om mij dit te vertellen? Je wou dat het stoplicht op rood sprong of dat er een sirene ging loeien zodat je op de rem kon trappen, tegen de auto voor je knalde en jullie zo snel naar voren vlogen dat jullie gezichten opeens allebei werden blootgesteld aan de wind.
Net als anders rij je dwars door het moment heen, in de verwachting dat wat daarnet gezegd is uit het zicht verdwijnt. Niet alleen bezorgen confrontaties je hoofdpijn; je hebt bovendien een bestemming waar je onmogelijk kunt doen alsof dit moment niet onleefbaar is, nooit eerder heeft plaatsgevonden, en alsof die eerdere keren geen deel uitmaken van het nu terwijl het steeds donkerder wordt en de tijd tussen waar we zijn en waar we naartoe gaan steeds korter.
[11]
Wanneer je op je eigen oprit belandt en de motor uitzet, blijf je nog een minuut of tien achter het stuur zitten. Je bent bang dat de avond wordt vastgezet en gecodeerd op celniveau en je wil dat de tijd werkt als een hogedrukreiniger. Terwijl je daar zit te staren naar de dichte garagedeur schiet je te binnen dat een kennis je ooit vertelde dat er een medische term bestaat – johnhenryisme – voor mensen die onderhevig zijn aan alle stress veroorzaakt door racisme. Ze werken zich dood in de hoop te ontsnappen aan de voortdurende uitwissing. Sherman James, de onderzoeker die deze term bedacht, concludeerde dat de fysiologische schade groot is. Door daar zo in stilte te zitten hoop je tegen de trend in te gaan.
[12]
Vanwege je vipstatus na een jaar lang vliegen met United Airlines heb je je al geïnstalleerd in je stoel bij het raam wanneer het meisje en haar moeder bij jouw rij aankomen. Het meisje werpt een blik op jou en zegt tegen haar moeder: Wij zitten hier, maar dit had ik niet verwacht. De reactie van de moeder is nauwelijks te horen – Snap ik, zegt ze. Ik ga wel in het midden zitten.
[13]
Een vrouw die je niet kent wil met je lunchen. Je bent te gast bij haar universiteit. In het restaurant bestellen jullie allebei een caesarsalade. Deze gedeelde voorkeur is niet het begin van iets, want ze wijst je er meteen op dat zij, haar vader, haar grootvader en jij allemaal aan dezelfde universiteit hebben gestudeerd. Ze had gewild dat haar zoon daar ook naartoe zou gaan, maar vanwege positieve discriminatie of een of andere minderheids-dit-of-dat – ze weet niet precies hoe ze dat tegenwoordig noemen en het zou toch afgelopen zijn met dat soort regelingen? – was haar zoon niet toegelaten. Je weet niet of je nu geacht wordt je te verontschuldigen voor deze weeffout in het toelatingsprogramma van jouw alma mater; in plaats daarvan vraag je waar hij dan wel terecht is gekomen. De gerenommeerde instelling die ze noemt lijkt haar ongenoegen niet te verminderen. Deze uitwisseling betekent in feit het einde van jullie lunch. De salades komen eraan.
[14]
Een vriendin betoogt dat Amerikanen worstelen met een conflict tussen het ‘historische zelf’ en het ‘zelf-zelf’. Daarmee bedoelt ze dat jullie meestal met elkaar omgaan als vriendinnen die gemeenschappelijke interesses en, overwegend, compatibele karakters hebben; soms echter manifesteert jullie historische zelf – haar witte zelf en jouw zwarte zelf, of jouw witte zelf en haar zwarte zelf – zich met de volle kracht van jullie Amerikaanse positionering. Dan staan jullie lijnrecht tegenover elkaar en wordt de minzame glimlach in een flits van jullie gezicht geveegd. Wat zei je daar? Ogenblikkelijk lijkt jullie band fragiel, zwak, kwetsbaar voor elke schending van jullie historische zelf. En hoewel je zou denken dat de persoonlijke geschiedenis die jullie met elkaar delen jullie zou behoeden voor misverstanden, begrijp je juist daardoor meestal donders goed wat er eigenlijk wordt bedoeld.
[15]
Jij en je partner gaan naar de film The House We Live In. Je vraagt een vriend om jullie kind van school te halen. Op weg naar huis word je gebeld. Jullie buurman vertelt dat hij voor het raam staat en een zwarte kerel ziet die naar jullie beide huizen loopt te loeren. Hij loopt heen en weer, praat in zichzelf en maakt een verdachte indruk.
Je vertelt de buurman dat een vriend van jullie, hij heeft hem ontmoet, op jullie kind past. Nee, zegt hij, dat is hem niet. Die vriend heeft hij ontmoet, een aardige jongeman, en dit is hem niet. Maar goed, hij wil jullie laten weten dat hij de politie heeft gebeld.
Je partner belt jullie vriend en vraagt hem of er een man voor jullie huis heen en weer loopt. Jullie vriend zegt dat als er iemand buiten zou lopen, hij die zou zien omdat hij zelf buiten staat. Je hoort de sirenes door de speaker.
Jullie vriend staat te praten met de buurman wanneer jullie thuiskomen. De vier politieauto’s zijn vertrokken. De buurman heeft zich verontschuldigd bij jullie vriend en verontschuldigt zich nu bij jullie. Omdat je je enigszins verantwoordelijk voelt voor de acties van de buurman geef je je vriend nogal onhandig te kennen dat hij de volgende keer gewoon naar de achtertuin moet gaan als hij wil telefoneren. Hij kijkt je een lange minuut aan voordat hij zegt dat hij mag telefoneren waar hij wil. Ja, natuurlijk, zeg je. Ja, natuurlijk.
[16]
Als de onbekende man vraagt: Wat kan jou dat schelen? sta je hem alleen maar aan te staren. Even daarvoor heeft hij de lawaaiige tieners in de Starbucks als niggers aangeduid. Hé, ik sta hier ook, hoor, reageerde je, zonder direct te verwachten dat hij zich naar jou zou omdraaien.
Hij heeft de kartonnen beker met deksel in zijn ene hand en een kleine papieren zak in de andere. Het zijn maar kinderen. Laat ze, je hoeft toch niet meteen de Ku-Klux-Klan uit te hangen, zeg je.
O, o, daar gaan we weer, reageert hij.
De mensen om jullie heen kijken op van hun schermpjes. De tieners zijn stilgevallen. Daar gaan we weer? vraag je, terwijl ergernis je begint te overspoelen. Ja, en terwijl je jezelf de beschuldiging van die onbekende man hoort herhalen op een toon die je meestal alleen tegenover je partner aanslaat, moet je zomaar glimlachen.
[17]
Een man liep in de metro haar zoon omver. Je voelt je lichaam ineenkrimpen. Haar zoon mankeert niets maar die klootzak liep gewoon door. Ze vertelt dat ze die kerel bij z’n arm greep en zei dat hij zijn excuses moest aanbieden; kijk die jongen aan, zeg ik, en bied je excuses aan. Ja, en je wil dat het ophoudt, je wil dat het omvergelopen kind overeind wordt geholpen, dat hij wordt afgeklopt door degene die hem niet zag, hem nooit gezien heeft, die misschien nooit iemand heeft gezien die niet het evenbeeld van hemzelf is.
Het mooie is dat er een groepje mannen achter mij kwam staan als een schare lijfwachten, zegt ze, als pas gevonden ooms en broers.
[18]
De nieuwe therapeut is gespecialiseerd in traumabehandeling. Jullie hebben elkaar alleen telefonisch gesproken. Haar huis heeft aan de zijkant een hek dat leidt naar een achteringang die ze voor patiënten gebruikt. Over een paadje met aan weerszijden siergras en rozemarijn loop je naar het hek, dat op slot blijkt te zitten.
De bel bij de voordeur is een rond schijfje, dat je stevig indrukt. Als de deur eindelijk opengaat, staat de vrouw daar te krijsen: Ga weg! Wat hebt u hier te zoeken?
Het is alsof een gewonde dobermannpincher of een Duitse herder ineens over spraakvermogen beschikt. En hoewel je een paar stappen achteruitdeinst, lukt het je te zeggen dat je een afspraak hebt. U hebt een afspraak? keft ze terug. Dan valt ze stil. Alles valt stil. O, zegt ze, gevolgd door: O, ja, dat is waar ook. Sorry.
O sorry, sorry, sorry.
From: "Citizen: Amerikaanse Lyriek"
Publisher: 2023, Atlas Contact, Amsterdam
From CITIZEN: AN AMERICAN LYRIC
I
When you are alone and too tired even to turn on any of your devices, you let yourself linger in a past stacked among your pillows. Usually you are nestled under blankets and the house is empty. Sometimes the moon is missing and beyond the windows the low, gray ceiling seems approachable. Its dark light dims in degrees depending on the density of clouds and you fall back into that which gets reconstructed as metaphor.
The route is often associative. You smell good. You are twelve attending Sts. Philip and James School on White Plains Road and the girl sitting in the seat behind asks you to lean to the right during exams so she can copy what you have written. Sister Evelyn is in the habit of taping the 100s and the failing grades to the coat closet doors. The girl is Catholic with waist-length brown hair. You can’t remember her name: Mary? Catherine?
You never really speak except for the time she makes her request and later when she tells you you smell good and have features more like a white person. You assume she thinks she is thanking you for letting her cheat and feels better cheating from an almost white person.
Sister Evelyn never figures out your arrangement perhaps because you never turn around to copy Mary Catherine’s answers. Sister Evelyn must think these two girls think a lot alike or she cares less about cheating and more about humiliation or she never actually saw you sitting there.
Certain moments send adrenaline to the heart, dry out the tongue, and clog the lungs. Like thunder they drown you in sound, no, like lightning they strike you across the larynx. Cough. After it happened I was at a loss for words. Haven’t you said this yourself? Haven’t you said this to a close friend who early in your friendship, when distracted, would call you by the name of her black housekeeper? You assumed you two were the only black people in her life. Eventually she stopped doing this, though she never acknowledged her slippage. And you never called her on it (why not?) and yet, you don’t forget. If this were a domestic tragedy, and it might well be, this would be your fatal flaw – your memory, vessel of your feelings. Do you feel hurt because it’s the “all black people look the same” moment, or because you are being confused with another after being so close to this other?
An unsettled feeling keeps the body front and center. The wrong words enter your day like a bad egg in your mouth and puke runs down your blouse, a dampness drawing your stomach in toward your rib cage. When you look around only you remain. Your own disgust at what you smell, what you feel, doesn’t bring you to your feet, not right away, because gathering energy has become its own task, needing its own argument. You are reminded of a conversation you had recently, comparing the merits of sentences constructed implicitly with “yes, and” rather than “yes, but.” You and your friend decided that “yes, and” attested to a life with no turn-off, no alternative routes: you pull yourself to standing, soon enough the blouse is rinsed, it’s another week, the blouse is beneath your sweater, against your skin, and you smell good.
The rain this morning pours from the gutters and everywhere else it is lost in the trees. You need your glasses to single out what you know is there because doubt is inexorable; you put on your glasses. The trees, their bark, their leaves, even the dead ones, are more vibrant wet. Yes, and it’s raining. Each moment is like this – before it can be known, categorized as similar to another thing and dismissed, it has to be experienced, it has to be seen. What did he just say? Did she really just say that? Did I hear what I think I heard? Did that just come out of my mouth, his mouth, your mouth? The moment stinks. Still you want to stop looking at the trees. You want to walk out and stand among them. And as light as the rain seems, it still rains down on you.
You are in the dark, in the car, watching the black-tarred street being swallowed by speed; he tells you his dean is making him hire a person of color when there are so many great writers out there.
You think maybe this is an experiment and you are being tested or retroactively insulted or you have done something that communicates this is an okay conversation to be having.
Why do you feel comfortable saying this to me? You wish the light would turn red or a police siren would go off so you could slam on the brakes, slam into the car ahead of you, fly forward so quickly both your faces would suddenly be exposed to the wind.
As usual you drive straight through the moment with the expected backing off of what was previously said. It is not only that confrontation is headache-producing; it is also that you have a destination that doesn’t include acting like this moment isn’t inhabitable, hasn’t happened before, and the before isn’t part of the now as the night darkens and the time shortens between where we are and where we are going.
When you arrive in your driveway and turn off the car, you remain behind the wheel another ten minutes. You fear the night is being locked in and coded on a cellular level and want time to function as a power wash. Sitting there staring at the closed garage door you are reminded that a friend once told you there exists the medical term – John Henryism – for people exposed to stresses stemming from racism. They achieve themselves to death trying to dodge the buildup of erasure. Sherman James, the researcher who came up with the term, claimed the psychological costs were high. You hope by sitting in silence you are bucking the trend.
Because of your elite status from a year’s worth of travel, you have already settled into your window seat on United Airlines, when the girl and her mother arrive at your row. The girl, looking over at you, tells her mother, these are our seats, but this is not what I expected. The mother’s response is barely audible – I see, she says. I’ll sit in the middle.
A woman you do not know wants to join you for lunch. You are visiting her campus. In the café you both order the Ceasar salad. This overlap is not the beginning of anything because she immediately points out that she, her father, her grandfather, and you, all attended the same college. She wanted her son to go there as well, but because of affirmative action or minority something – she is not sure what they are calling it these days and weren’t they supposed to get rid of it? – her son wasn’t accepted. You are not sure if you are meant to apologize for this failure of your alma mater’s legacy program; instead you ask where he ended up. The prestigious school she mentions doesn’t seem to assuage her irritation. This exchange, in effect, ends your lunch. The salads arrive.
A friend argues that Americans battle between the “historical self” and the “self self”. By this she means you mostly interact as friends with mutual interest and, for the most part, compatible personalities; however, sometimes your historical selves, her white self and your black self, or your white self and her black self, arrive with the full force of your American positioning. Then you are standing face-to-face in seconds that wipe the affable smiles right from your mouths. What did you say? Instantaneously your attachment seems fragile, tenuous, subject to any transgression of your historical self. And though your joined personal histories are supposed to save you from misunderstandings, they usually cause you to understand all too well what is meant.
You and your partner go to see the film The house we live in. You ask a friend to pick up your child from school. On y our way home your phone rings. Your neighbor tells you he is standing at his window watching a menacing black guy casing both your homes. The guy is walking back and forth talking to himself and seems disturbed.
You tell your neighbor that your friend, whom he has met, is babysitting. He says, no, it’s not him. He’s met your friend and this isn’t that nice young man. Anyway, he wants you to know, he’s called the police.
Your partner calls your friend and asks him if there’s a guy walking back and forth in front of your home. Your friend says that if anyone were outside he would see him because he is standing outside. You hear the sirens through the speakerphone.
Your friend is speaking to your neighbor when you arrive home. The four police cars are gone. Your neighbor has apologized to your friend and is now apologizing to you. Feeling somewhat responsible for the actions of your neighbor, you clumsily tell your friend that the next time he wants to talk on the phone he should just go in the backyard. He looks at you a long minute before saying he can speak on the phone wherever he wants. Yes, of course, you say. Yes, of course.
When the stranger asks, Why do you care? you just stand there staring at him. He has just referred to the boisterous teenagers in Starbucks as niggers. Hey, I am standing right here, you responded, not necessarily expecting him to turn to you.
He is holding the lidded paper cup in one hand and a small paper bag in the other. They are just being kids. Come on, no need to get all KKK on them, you say.
Now there you go, he responds.
The people around you have turned away from their screens. The teenagers are on pause. There I go? you ask, feeling irritation begin to rain down. Yes, and something about hearing yourself repeating this stranger’s accusation in a voice usually reserved for your partner makes you smile.
A man knocked over her son in the subway. You feel your own body wince. He’s okay, but the son of a bitch kept walking. She says she grabbed the stranger’s arm and told him to apologize: I told him to look at the boy and apologize. Yes, and you want it to stop, you want the child pushed to the ground to be seen, to be helped to his feet, to be brushed off by the person that did not see him, has never seen him, has perhaps never seen anyone who is not a reflection of himself.
The beautiful thing is that a group of men began to stand behind me like a fleet of bodyguards, she says, like newly found uncles and brothers.
The new therapist specializes in trauma counseling. You have only ever spoken on the phone. Her house has a side gate that leads to a back entrance she uses for patients. You walk down a path bordered on both sides with deer grass and rosemary to the gate, which turns out to be locked.
At the front door the bell is a small round disc that you press firmly. When the door finally opens, the woman standing there yells, at the top of her lungs, Get away from my house! What are you doing in my yard?
It’s as if a wounded Doberman pinscher or a German shepherd has gained the power of speech. And though you back up a few steps, you manage to tell her you have an appointment. You have an appointment? she spits back. Then she pauses. Everything pauses. Oh, she says, followed by, oh, yes, that’s right. I am sorry.
I am so sorry, so, so sorry.
From: "Citizen: An American Lyric
Publisher: Graywolf Press,
From CITIZEN: AN AMERICAN LYRIC
I
When you are alone and too tired even to turn on any of your devices, you let yourself linger in a past stacked among your pillows. Usually you are nestled under blankets and the house is empty. Sometimes the moon is missing and beyond the windows the low, gray ceiling seems approachable. Its dark light dims in degrees depending on the density of clouds and you fall back into that which gets reconstructed as metaphor.
The route is often associative. You smell good. You are twelve attending Sts. Philip and James School on White Plains Road and the girl sitting in the seat behind asks you to lean to the right during exams so she can copy what you have written. Sister Evelyn is in the habit of taping the 100s and the failing grades to the coat closet doors. The girl is Catholic with waist-length brown hair. You can’t remember her name: Mary? Catherine?
You never really speak except for the time she makes her request and later when she tells you you smell good and have features more like a white person. You assume she thinks she is thanking you for letting her cheat and feels better cheating from an almost white person.
Sister Evelyn never figures out your arrangement perhaps because you never turn around to copy Mary Catherine’s answers. Sister Evelyn must think these two girls think a lot alike or she cares less about cheating and more about humiliation or she never actually saw you sitting there.
Certain moments send adrenaline to the heart, dry out the tongue, and clog the lungs. Like thunder they drown you in sound, no, like lightning they strike you across the larynx. Cough. After it happened I was at a loss for words. Haven’t you said this yourself? Haven’t you said this to a close friend who early in your friendship, when distracted, would call you by the name of her black housekeeper? You assumed you two were the only black people in her life. Eventually she stopped doing this, though she never acknowledged her slippage. And you never called her on it (why not?) and yet, you don’t forget. If this were a domestic tragedy, and it might well be, this would be your fatal flaw – your memory, vessel of your feelings. Do you feel hurt because it’s the “all black people look the same” moment, or because you are being confused with another after being so close to this other?
An unsettled feeling keeps the body front and center. The wrong words enter your day like a bad egg in your mouth and puke runs down your blouse, a dampness drawing your stomach in toward your rib cage. When you look around only you remain. Your own disgust at what you smell, what you feel, doesn’t bring you to your feet, not right away, because gathering energy has become its own task, needing its own argument. You are reminded of a conversation you had recently, comparing the merits of sentences constructed implicitly with “yes, and” rather than “yes, but.” You and your friend decided that “yes, and” attested to a life with no turn-off, no alternative routes: you pull yourself to standing, soon enough the blouse is rinsed, it’s another week, the blouse is beneath your sweater, against your skin, and you smell good.
The rain this morning pours from the gutters and everywhere else it is lost in the trees. You need your glasses to single out what you know is there because doubt is inexorable; you put on your glasses. The trees, their bark, their leaves, even the dead ones, are more vibrant wet. Yes, and it’s raining. Each moment is like this – before it can be known, categorized as similar to another thing and dismissed, it has to be experienced, it has to be seen. What did he just say? Did she really just say that? Did I hear what I think I heard? Did that just come out of my mouth, his mouth, your mouth? The moment stinks. Still you want to stop looking at the trees. You want to walk out and stand among them. And as light as the rain seems, it still rains down on you.
You are in the dark, in the car, watching the black-tarred street being swallowed by speed; he tells you his dean is making him hire a person of color when there are so many great writers out there.
You think maybe this is an experiment and you are being tested or retroactively insulted or you have done something that communicates this is an okay conversation to be having.
Why do you feel comfortable saying this to me? You wish the light would turn red or a police siren would go off so you could slam on the brakes, slam into the car ahead of you, fly forward so quickly both your faces would suddenly be exposed to the wind.
As usual you drive straight through the moment with the expected backing off of what was previously said. It is not only that confrontation is headache-producing; it is also that you have a destination that doesn’t include acting like this moment isn’t inhabitable, hasn’t happened before, and the before isn’t part of the now as the night darkens and the time shortens between where we are and where we are going.
When you arrive in your driveway and turn off the car, you remain behind the wheel another ten minutes. You fear the night is being locked in and coded on a cellular level and want time to function as a power wash. Sitting there staring at the closed garage door you are reminded that a friend once told you there exists the medical term – John Henryism – for people exposed to stresses stemming from racism. They achieve themselves to death trying to dodge the buildup of erasure. Sherman James, the researcher who came up with the term, claimed the psychological costs were high. You hope by sitting in silence you are bucking the trend.
Because of your elite status from a year’s worth of travel, you have already settled into your window seat on United Airlines, when the girl and her mother arrive at your row. The girl, looking over at you, tells her mother, these are our seats, but this is not what I expected. The mother’s response is barely audible – I see, she says. I’ll sit in the middle.
A woman you do not know wants to join you for lunch. You are visiting her campus. In the café you both order the Ceasar salad. This overlap is not the beginning of anything because she immediately points out that she, her father, her grandfather, and you, all attended the same college. She wanted her son to go there as well, but because of affirmative action or minority something – she is not sure what they are calling it these days and weren’t they supposed to get rid of it? – her son wasn’t accepted. You are not sure if you are meant to apologize for this failure of your alma mater’s legacy program; instead you ask where he ended up. The prestigious school she mentions doesn’t seem to assuage her irritation. This exchange, in effect, ends your lunch. The salads arrive.
A friend argues that Americans battle between the “historical self” and the “self self”. By this she means you mostly interact as friends with mutual interest and, for the most part, compatible personalities; however, sometimes your historical selves, her white self and your black self, or your white self and her black self, arrive with the full force of your American positioning. Then you are standing face-to-face in seconds that wipe the affable smiles right from your mouths. What did you say? Instantaneously your attachment seems fragile, tenuous, subject to any transgression of your historical self. And though your joined personal histories are supposed to save you from misunderstandings, they usually cause you to understand all too well what is meant.
You and your partner go to see the film The house we live in. You ask a friend to pick up your child from school. On y our way home your phone rings. Your neighbor tells you he is standing at his window watching a menacing black guy casing both your homes. The guy is walking back and forth talking to himself and seems disturbed.
You tell your neighbor that your friend, whom he has met, is babysitting. He says, no, it’s not him. He’s met your friend and this isn’t that nice young man. Anyway, he wants you to know, he’s called the police.
Your partner calls your friend and asks him if there’s a guy walking back and forth in front of your home. Your friend says that if anyone were outside he would see him because he is standing outside. You hear the sirens through the speakerphone.
Your friend is speaking to your neighbor when you arrive home. The four police cars are gone. Your neighbor has apologized to your friend and is now apologizing to you. Feeling somewhat responsible for the actions of your neighbor, you clumsily tell your friend that the next time he wants to talk on the phone he should just go in the backyard. He looks at you a long minute before saying he can speak on the phone wherever he wants. Yes, of course, you say. Yes, of course.
When the stranger asks, Why do you care? you just stand there staring at him. He has just referred to the boisterous teenagers in Starbucks as niggers. Hey, I am standing right here, you responded, not necessarily expecting him to turn to you.
He is holding the lidded paper cup in one hand and a small paper bag in the other. They are just being kids. Come on, no need to get all KKK on them, you say.
Now there you go, he responds.
The people around you have turned away from their screens. The teenagers are on pause. There I go? you ask, feeling irritation begin to rain down. Yes, and something about hearing yourself repeating this stranger’s accusation in a voice usually reserved for your partner makes you smile.
A man knocked over her son in the subway. You feel your own body wince. He’s okay, but the son of a bitch kept walking. She says she grabbed the stranger’s arm and told him to apologize: I told him to look at the boy and apologize. Yes, and you want it to stop, you want the child pushed to the ground to be seen, to be helped to his feet, to be brushed off by the person that did not see him, has never seen him, has perhaps never seen anyone who is not a reflection of himself.
The beautiful thing is that a group of men began to stand behind me like a fleet of bodyguards, she says, like newly found uncles and brothers.
The new therapist specializes in trauma counseling. You have only ever spoken on the phone. Her house has a side gate that leads to a back entrance she uses for patients. You walk down a path bordered on both sides with deer grass and rosemary to the gate, which turns out to be locked.
At the front door the bell is a small round disc that you press firmly. When the door finally opens, the woman standing there yells, at the top of her lungs, Get away from my house! What are you doing in my yard?
It’s as if a wounded Doberman pinscher or a German shepherd has gained the power of speech. And though you back up a few steps, you manage to tell her you have an appointment. You have an appointment? she spits back. Then she pauses. Everything pauses. Oh, she says, followed by, oh, yes, that’s right. I am sorry.
I am so sorry, so, so sorry.