Neeltje Maria Min
THINKING THAT SOMEONE WHO IS DEAD IS DEAD
The exhausted night is draped over the field to dry
(it’s an early morning in March).
Books and stacks of paper, tired from their musical chairs,
are reading each other. Discarded clothes are living it up,
assuming familiar forms, their true odours.
Frills and clobber.
Now think that someone who is dead is dead.
A detonated thought adheres to the glass of the eye.
My dead person won’t play along, jumps up when I think
I’ve got him under control. He’s a jack-in-the-box
whose spring is unrelenting.
Keep thinking that someone who is dead is dead.
Distribute your weight over chest and face until
everything, tears, pus, snot, the very last
wisp of air has left the body.
Then jerk the head. See: the spirit’s dangling
at an angle in its harness of flesh.
It is finished.
DENKEN DAT IEMAND DIE DOOD IS DOOD IS
DENKEN DAT IEMAND DIE DOOD IS DOOD IS
De nacht hangt uitgeteld boven het veld te drogen
(het is een vroege ochtend in maart).
Boeken en papieren, moe van hun stoelendans,
lezen elkaar. Afgelegde kleren leven er duchtig op los,
nemen bekende vormen aan, bekennen geur.
Prullen en plunje.
Nu denken dat iemand die dood is dood is.
Aan het glas van het oog kleeft een ontplofte gedachte.
Mijn dode valt uit zijn rol, veert op als ik denk
hem eronder te hebben. Hij is een pop
waarvan het mechaniek nog volop spant.
Blijven denken dat iemand die dood is dood is.
Gewicht verdelen over borstkas en gezicht tot
alles, tranen, wondvocht, snot, tot ook het laatste
pijpje lucht het lichaam heeft verlaten.
Knak dan het hoofd. Zie: de geest bungelt scheef
in het vierkante bakbeest van vlees.
Het is volbracht.
From: Tirade
Publisher: Van Oorschot, Amsterdam
DENKEN DAT IEMAND DIE DOOD IS DOOD IS
De nacht hangt uitgeteld boven het veld te drogen
(het is een vroege ochtend in maart).
Boeken en papieren, moe van hun stoelendans,
lezen elkaar. Afgelegde kleren leven er duchtig op los,
nemen bekende vormen aan, bekennen geur.
Prullen en plunje.
Nu denken dat iemand die dood is dood is.
Aan het glas van het oog kleeft een ontplofte gedachte.
Mijn dode valt uit zijn rol, veert op als ik denk
hem eronder te hebben. Hij is een pop
waarvan het mechaniek nog volop spant.
Blijven denken dat iemand die dood is dood is.
Gewicht verdelen over borstkas en gezicht tot
alles, tranen, wondvocht, snot, tot ook het laatste
pijpje lucht het lichaam heeft verlaten.
Knak dan het hoofd. Zie: de geest bungelt scheef
in het vierkante bakbeest van vlees.
Het is volbracht.
From: Tirade
Publisher: 2015, Van Oorschot, Amsterdam
THINKING THAT SOMEONE WHO IS DEAD IS DEAD
The exhausted night is draped over the field to dry
(it’s an early morning in March).
Books and stacks of paper, tired from their musical chairs,
are reading each other. Discarded clothes are living it up,
assuming familiar forms, their true odours.
Frills and clobber.
Now think that someone who is dead is dead.
A detonated thought adheres to the glass of the eye.
My dead person won’t play along, jumps up when I think
I’ve got him under control. He’s a jack-in-the-box
whose spring is unrelenting.
Keep thinking that someone who is dead is dead.
Distribute your weight over chest and face until
everything, tears, pus, snot, the very last
wisp of air has left the body.
Then jerk the head. See: the spirit’s dangling
at an angle in its harness of flesh.
It is finished.