Poetry International Poetry International
Gedicht

Lies Van Gasse

YOU SIT ON THE EDGE OF THE WORLD

You sit on the edge of the world
and almost everyone is ill.
You look at the houses from up on the edge
your roofs, sick of the world

which one day manages to blow itself up
with the violence of a fruit rotting from within,
an over-ripe berry, a plum plucked too late.

The day is a tight suit;
you wear it and it takes you along
to crumbly houses, the unbearable
whiteness of office buildings.

Somewhere in the attic room a child crawls
unwashed beneath the bed, daily,
as if wanting to match itself against monsters.

You write a job description for being yourself,
but the days are steadily losing their colour
and there is no other on the horizon.

You sit on the edge of a world
that breaks into thin slits, each of which,
through colour, texture and length,
forms another type of tunnel:

the smooth tunnel that leads from the cathedral
onward to shop after shop,

the grainy tunnel, actually semi-soft,
that connects parks to trees,
a table, a nest edge, a house,

and then, in stone, the tunnel that leads out of town,
where the bus waits, and people outdo the hours by smoking,
going through phone card after phone card.

You can turn everything to your advantage,
but what is the point, when
roof tiles are going through the air
like flying handkerchiefs
in endless slow motion

and they stop time every third beat,
the dome closing every second.

With your hard-cover hand you eat up the books
that people throw to you, with the hacked hand
you grasp at every item that approaches me.

In the middle of your trip you met a man
who, with one hand in the air and the other in his back pocket,
could be a flight line for the future.

You can turn everything to your advantage,
but the focal point disappeared.

Tunnels rounded themselves
into a thrusting, vehement and relentless,
that only seemed to lead to itself.

So on the fringes of all this you strive
for dissipating ideals.

The man in the suit spreads his arms,
a living flight line spreads its arms,
the guard at the tunnel spreads his arms,
your applicant spreads her arms,
your brother empties his pockets and spreads his arms,
the book thrower spreads his arms,
the child beneath the bed spreads its arms,
a forgotten love spreads her arms,
your late cousin on the mantelpiece spreads his arms,
the mother in the doorway spreads her arms,
a sentinel of time spreads his arms,
your sister kisses her child and spreads her arms,
everyone who is ill spreads their arms.

You sit on the edge of the world
and you know: there is nothing. I have time.

JE ZIT OP DE RAND VAN DE WERELD

Je zit op de rand van de wereld
en bijna iedereen is ziek.
Je kijkt naar de huizen vanop de rand,
je daken, ziek van de wereld

die zich ooit nog eens opblaast
met het geweld van een vanbinnen rottende vrucht,
een overrijpe bes, een te laat geplukte aardbei.

De dag is een krap pak;
je draagt het en het neemt je mee
naar mulle huizen, de ondraaglijke
witheid van kantoorgebouwen.

Ergens in de zolderkamer kruipt een kind
ongewassen onder bed, dagelijks,
alsof het zich met monsters meten wil.

Je schrijft een vacature uit om jezelf te zijn,
maar de dagen worden steeds kleurlozer
en er daagt geen ander op.

Je zit op de rand van een wereld
die in dunne gaten valt, die elk
door kleur, textuur en lengte,
een ander soort tunnel gaan vormen:

de gladde tunnel die van de Dom
tot winkel na winkel verder leidt,

de korrelige tunnel, eigenlijk halfzacht,
die parken verbindt met bomen,
een tafel, een nestrand, een huis,

en dan, in steen, de tunnel die leidt naar buiten de stad,
waar de bus wacht, en men rokend de uren verslaat,
belkaart na belkaart verlegt.

Je kan alles naar je hand zetten,
maar wat is het nut, wanneer
dakpannen door de lucht gaan
als vliegende zakdoeken,
in een oneindig trage beweging

en men de tijd elke derde tel stilzet,
de koepel zich elke tweede tel sluit.

Met je gekafte hand eet je de boeken op
die men je toewerpt, met de gehakte
grijp je naar elk voorwerp dat mij nadert.

In het midden van je reis heb je een man ontmoet
die met één hand in de hoogte en de andere in zijn achterzak
een vluchtlijn kon zijn voor de toekomst.

Je kan alles naar je hand zetten,
maar het richtpunt verdween.

Tunnels gingen zich ronden
tot een stuwen, gewelddadig en eeuwig,
dat enkel naar zichzelf leek te gaan.

In de rand van dit alles strijd je dan
voor verdampende idealen.

De man in het pak spreidt de armen,
een levende vluchtlijn spreidt de armen,
de wachter aan de tunnel spreidt de armen,
je sollicitant spreidt de armen,
je broer leegt zijn zakken en spreidt de armen,
de boekengooier spreidt de armen,
het kind onder het bed spreidt de armen,
een vergeten geliefde spreidt de armen,
je overleden neef op de kast spreidt de armen,
de moeder in de deurlijst spreidt de armen,
een wachter van tijd spreidt de armen,
je zus kust haar kind en spreidt de armen,
iedereen die ziek is, spreidt de armen.

Je zit op de rand van de wereld
en je weet: er is niets. Ik heb tijd.
Close

JE ZIT OP DE RAND VAN DE WERELD

Je zit op de rand van de wereld
en bijna iedereen is ziek.
Je kijkt naar de huizen vanop de rand,
je daken, ziek van de wereld

die zich ooit nog eens opblaast
met het geweld van een vanbinnen rottende vrucht,
een overrijpe bes, een te laat geplukte aardbei.

De dag is een krap pak;
je draagt het en het neemt je mee
naar mulle huizen, de ondraaglijke
witheid van kantoorgebouwen.

Ergens in de zolderkamer kruipt een kind
ongewassen onder bed, dagelijks,
alsof het zich met monsters meten wil.

Je schrijft een vacature uit om jezelf te zijn,
maar de dagen worden steeds kleurlozer
en er daagt geen ander op.

Je zit op de rand van een wereld
die in dunne gaten valt, die elk
door kleur, textuur en lengte,
een ander soort tunnel gaan vormen:

de gladde tunnel die van de Dom
tot winkel na winkel verder leidt,

de korrelige tunnel, eigenlijk halfzacht,
die parken verbindt met bomen,
een tafel, een nestrand, een huis,

en dan, in steen, de tunnel die leidt naar buiten de stad,
waar de bus wacht, en men rokend de uren verslaat,
belkaart na belkaart verlegt.

Je kan alles naar je hand zetten,
maar wat is het nut, wanneer
dakpannen door de lucht gaan
als vliegende zakdoeken,
in een oneindig trage beweging

en men de tijd elke derde tel stilzet,
de koepel zich elke tweede tel sluit.

Met je gekafte hand eet je de boeken op
die men je toewerpt, met de gehakte
grijp je naar elk voorwerp dat mij nadert.

In het midden van je reis heb je een man ontmoet
die met één hand in de hoogte en de andere in zijn achterzak
een vluchtlijn kon zijn voor de toekomst.

Je kan alles naar je hand zetten,
maar het richtpunt verdween.

Tunnels gingen zich ronden
tot een stuwen, gewelddadig en eeuwig,
dat enkel naar zichzelf leek te gaan.

In de rand van dit alles strijd je dan
voor verdampende idealen.

De man in het pak spreidt de armen,
een levende vluchtlijn spreidt de armen,
de wachter aan de tunnel spreidt de armen,
je sollicitant spreidt de armen,
je broer leegt zijn zakken en spreidt de armen,
de boekengooier spreidt de armen,
het kind onder het bed spreidt de armen,
een vergeten geliefde spreidt de armen,
je overleden neef op de kast spreidt de armen,
de moeder in de deurlijst spreidt de armen,
een wachter van tijd spreidt de armen,
je zus kust haar kind en spreidt de armen,
iedereen die ziek is, spreidt de armen.

Je zit op de rand van de wereld
en je weet: er is niets. Ik heb tijd.

YOU SIT ON THE EDGE OF THE WORLD

You sit on the edge of the world
and almost everyone is ill.
You look at the houses from up on the edge
your roofs, sick of the world

which one day manages to blow itself up
with the violence of a fruit rotting from within,
an over-ripe berry, a plum plucked too late.

The day is a tight suit;
you wear it and it takes you along
to crumbly houses, the unbearable
whiteness of office buildings.

Somewhere in the attic room a child crawls
unwashed beneath the bed, daily,
as if wanting to match itself against monsters.

You write a job description for being yourself,
but the days are steadily losing their colour
and there is no other on the horizon.

You sit on the edge of a world
that breaks into thin slits, each of which,
through colour, texture and length,
forms another type of tunnel:

the smooth tunnel that leads from the cathedral
onward to shop after shop,

the grainy tunnel, actually semi-soft,
that connects parks to trees,
a table, a nest edge, a house,

and then, in stone, the tunnel that leads out of town,
where the bus waits, and people outdo the hours by smoking,
going through phone card after phone card.

You can turn everything to your advantage,
but what is the point, when
roof tiles are going through the air
like flying handkerchiefs
in endless slow motion

and they stop time every third beat,
the dome closing every second.

With your hard-cover hand you eat up the books
that people throw to you, with the hacked hand
you grasp at every item that approaches me.

In the middle of your trip you met a man
who, with one hand in the air and the other in his back pocket,
could be a flight line for the future.

You can turn everything to your advantage,
but the focal point disappeared.

Tunnels rounded themselves
into a thrusting, vehement and relentless,
that only seemed to lead to itself.

So on the fringes of all this you strive
for dissipating ideals.

The man in the suit spreads his arms,
a living flight line spreads its arms,
the guard at the tunnel spreads his arms,
your applicant spreads her arms,
your brother empties his pockets and spreads his arms,
the book thrower spreads his arms,
the child beneath the bed spreads its arms,
a forgotten love spreads her arms,
your late cousin on the mantelpiece spreads his arms,
the mother in the doorway spreads her arms,
a sentinel of time spreads his arms,
your sister kisses her child and spreads her arms,
everyone who is ill spreads their arms.

You sit on the edge of the world
and you know: there is nothing. I have time.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère