Poetry International Poetry International
Gedicht

Peter Verhelst

4.

A man stands in the water looking at a woman – like little smoke clouds
crows fall from the sky and form a black swaying tree crown.
On the water that cloud floats back home,
but where is our house as yet?

The man and the woman without moving stand looking at each other
below the liver-coloured sky, as if there is snow on the way – is there a
dreamt-of December for us in which at night we would spend hours
looking at the stiffening of the pearly garden with its silver pond?

How the man and the woman look at each other, without moving, their breath
all cloudy – as if they’re smoking – as if merely by thinking of her
from the mouth of the man a hazy woman whirls up and from the mouth of
the woman a hazy man, and that those merely by breathing
are blown towards each other, dreamt-of wisps that each other
like two unravelled items of clothing, from which two times ten fingers
and two necks, two mouths; as if two pallid bodies
up against each other, into each other, like hair entangled in a braid.

We could call it love, but what is the name of that sparkle still
between their mouths?

In the last sunlight a man and a woman in the water stand looking at each other
as in new sunlight, a woman and a man who can merely speak their name
by looking each other ablaze
to themselves
see it erased on the water.

4.

4.

Een man staat in het water te kijken naar een vrouw – als rookwolkjes
vallen kraaien uit de lucht en vormen een zwarte wiegende boomkruin.
Op het water drijft die wolk naar huis,
maar waar is ons huis nog? 

De man en de vrouw staan zonder te bewegen naar elkaar te kijken
onder de leverkleurige lucht, alsof er sneeuw op komst is – bestaat er een gedroomd
december voor ons waarin we ’s nachts urenlang naar het
opstijven van de paarlemoeren tuin met zilveren vijver zouden kijken?

Hoe de man en de vrouw elkaar aankijken, zonder te bewegen, hun adem
in wolkjes – alsof ze staan te roken – alsof enkel door aan haar te denken
uit de mond van de man een wazige vrouw opkringelt en uit de mond van
de vrouw een wazige man, en dat ze die enkel door te ademen
naar elkaar toe blazen, gedroomde slierten die elkaar
als twee gerafelde kledingstukken, waaruit twee maal tien vingers
en twee halzen, twee monden; alsof twee bleke lichamen
tegen elkaar op, op elkaar in, als haren in een vlecht verstrengelen.

We zouden het liefde kunnen noemen, maar hoe heet dat flonkeren nog
tussen hun monden?

In de laatste zon staan in het water een man en een vrouw naar elkaar te kijken
als in een nieuwe zon, een vrouw en een man die enkel door elkaar
in vuur en vlam te kijken hun naam kunnen uitspreken
om zichzelf
die op het water uit te zien wissen.
Close

4.

Een man staat in het water te kijken naar een vrouw – als rookwolkjes
vallen kraaien uit de lucht en vormen een zwarte wiegende boomkruin.
Op het water drijft die wolk naar huis,
maar waar is ons huis nog? 

De man en de vrouw staan zonder te bewegen naar elkaar te kijken
onder de leverkleurige lucht, alsof er sneeuw op komst is – bestaat er een gedroomd
december voor ons waarin we ’s nachts urenlang naar het
opstijven van de paarlemoeren tuin met zilveren vijver zouden kijken?

Hoe de man en de vrouw elkaar aankijken, zonder te bewegen, hun adem
in wolkjes – alsof ze staan te roken – alsof enkel door aan haar te denken
uit de mond van de man een wazige vrouw opkringelt en uit de mond van
de vrouw een wazige man, en dat ze die enkel door te ademen
naar elkaar toe blazen, gedroomde slierten die elkaar
als twee gerafelde kledingstukken, waaruit twee maal tien vingers
en twee halzen, twee monden; alsof twee bleke lichamen
tegen elkaar op, op elkaar in, als haren in een vlecht verstrengelen.

We zouden het liefde kunnen noemen, maar hoe heet dat flonkeren nog
tussen hun monden?

In de laatste zon staan in het water een man en een vrouw naar elkaar te kijken
als in een nieuwe zon, een vrouw en een man die enkel door elkaar
in vuur en vlam te kijken hun naam kunnen uitspreken
om zichzelf
die op het water uit te zien wissen.

4.

A man stands in the water looking at a woman – like little smoke clouds
crows fall from the sky and form a black swaying tree crown.
On the water that cloud floats back home,
but where is our house as yet?

The man and the woman without moving stand looking at each other
below the liver-coloured sky, as if there is snow on the way – is there a
dreamt-of December for us in which at night we would spend hours
looking at the stiffening of the pearly garden with its silver pond?

How the man and the woman look at each other, without moving, their breath
all cloudy – as if they’re smoking – as if merely by thinking of her
from the mouth of the man a hazy woman whirls up and from the mouth of
the woman a hazy man, and that those merely by breathing
are blown towards each other, dreamt-of wisps that each other
like two unravelled items of clothing, from which two times ten fingers
and two necks, two mouths; as if two pallid bodies
up against each other, into each other, like hair entangled in a braid.

We could call it love, but what is the name of that sparkle still
between their mouths?

In the last sunlight a man and a woman in the water stand looking at each other
as in new sunlight, a woman and a man who can merely speak their name
by looking each other ablaze
to themselves
see it erased on the water.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère