Poetry International Poetry International
Gedicht

Kenneth Goldsmith

DREAM CITY

DROOMSTAD

Genoeg prei om de hele Fifth Avenue met aardappel-preisoep af te dekken.

Park Avenue kleverig geblokkeerd door een roomijsje.

Een viool gemaakt uit hout van een oud huis aan Elizabeth Street.

De leeuwen van de bibliotheek weigeren om nog langer mensen te bewaken
die geloven dat wijsheid in boeken verankerd ligt en zweren zich weer in Afrika te
gaan vestigen, “waar tenminste nog een beetje vrijheid is.”

Het standbeeld van Vader Duffy op Times Square, gemummificeerd op zijn
sokkel door een lijkwade van plastic, ingesnoerd in zijn zakkengoed tegen zijn
Keltische kruis, tegen een lucht vol stromend neon en een pindaballet.

Toen de zuidelijke buis van de Lincoln Tunnel op 12 december 1937 officieel
werd geopend was hij al heiligverklaard door de legende dat zijn glazen dak bedoeld
was om reizigers een fraaie blik te bieden op de vissen in de North River.

Op Sutton Place vist een man uit zijn raam op de achttiende verdieping naar
paling.

Als er geen water maar bloed uit de brandkranen zou stromen, zouden mensen
de stroom dan stelpen?

Een naakte slager op een dak in Hester Street.

Honden kwispelen op en neer in plaats van zijwaarts in het Flatiron Building.

Sea-monkeys uit een snuisterijenwinkel gespecialiseerd in twintigste-eeuwse
Americana, en die sea-monkeys muteren tot reuzegarnalen van King Kong-
afmetingen die de futuristische stad New New York vrijwel vernietigen.

Stadse sciencefiction.

Een dikdijig naakt met gezwollen borsten trekt zich niets aan van de sneeuw
op het binnenhof van het Museum of Modern Art, haar bekken schuin tegen het
gedempte landschap.

Afgedaald uit de wolken, op doorreis tussen de hemel en de straat, landen deze
Venussen op de daken van de stad.

Wat is een schip uiteindelijk anders dan de grote wolkenkrabber op zijn zij
gelegd en vrijgemaakt?

Los Angeles is New York maar dan liggend.

wolkenkrabbers / vol notenchocolaatjes

Een avond bovenop het dak van het Empire State Building – een zeer vreemde
ervaring. De enorme tombe in staal en glas, de rit naar de 84e verdieping en daar,
onder de wolken, een Hawaiiaans strijkkwartet, bar, kraampjes en, driehonderd meter
lager, New York – een tuin vol gouden lichtjes die aan- en uitknipperen, auto’s,
vrachtwagens die van hot naar her kronkelen, en geen enkel geluid. Alles zo stil als
een dode stad – het ziet er daarbeneden adagio uit.

De fonteinen van het Seagram Building lossen in sneeuwvlokken op, ik ga een
draaideur binnen op mijn twintigste en kom er flink ouder uit.

Zoals de architecten de gebouwen voorstellen worden het overeind gezette
sigarendozen.

Het New York van Dalí is een laboratorium van verhevigde entropie, waar een
thermodynamische malaise alles surrealistisch maakt.

Een van de projecten van Oldenburg uit 1965 was een strijkplank die de
Lower East Side zou overdekken. De plank volgt de vorm van Manhattan en zegent
het voormalige getto met haar schaduw. Haar baldakijn getuigt van de “miljoenen
mijlen toegewijd strijkwerk” dat eronder wordt verricht door immigrantenmoeders die
hun kroost optooien.

Hij zou graag Central Park en de helling van Park Avenue bekleden met groen
laken, als hommage aan het gras respectievelijk de hoogstens nominale begroeiing
aldaar, en ze dan als pooltafel gebruiken. Gekleurde ballen zouden botsend het park
worden doorgestuurd en dan langs de avenue omlaag rollen. Bij Grand Central
zouden ze worden opgevangen en weer uptown vervoerd via een ondergronds spoor.
Bij de 96e Straat zouden ze weer tevoorschijn schieten, klaar om met het spel verder
te gaan.

In de jaren 60 maakte Christo plannen voor het inpakken van drie New Yorkse
gebouwen, 2 Broadway, 20 Exchange Place, en de Allied Chemical Tower op Times
Square.

Bill vertelde me dat hij op een middag uptown was gaan wandelen en op de
hoek van de 53e en de 7e had hij aan de andere kant van de straat een man gezien die
rare gebaren vlak voor zijn gezicht aan het maken was. Het was Breton die een
vlinder probeerde te verjagen. Een vlinder had de Parijse dichter aangevallen
middenin New York. (vgl. Federal Writers’ Project: “Af en toe dartelt een vlinder
door het ravijn van Wall Street.”)

Breton bleef in New York City wonen; hij bleef helemaal Frans, onaangeroerd
door zijn verblijf in Amerika, vrijwel alsof hij Parijs nooit had verlaten.

Omdat in de preutse stad de werkelijkheid ondergronds gaat wordt realisme
een verboden kunstvorm. Soms werd het Marsh verboden om in de burlesquetheaters
te schetsen dus leerde hij zichzelf te krabbelen op in zijn zak verstopt papier.

Hij zou willen dat een of andere esthetische tiran de grijsheid van New York
zou rectificeren door te decreteren dat alle avenues in contrastkleuren moeten worden
geschilderd.

Het sporenpatroon op Washington Square na een sneeuwstorm is een
tierlantijn.

Surreëel New York is een pornotopie, een jungle van regressie of een
ziekenboeg voor psychologisch verminkten.

In hun invasie van New York onderwierpen de modernisten haar aan een
opeenvolging van iconografische martelingen. Ze werd afgebroken door de kubisten,
onder stroom gezet door de futuristen, gesteriliseerd door de puristen. Het kubisme
stapelt de architecturale bouwstenen van New York enkel op om ze te laten
kapseizen. Het surrealisme vat haar steen en staal heel carnivoor op als vlees om een
maaltje van te maken. Eenmaal in het lichaam rot de surrealistische stad; het purisme
roept dat lot een halt toe door haar temperatuur op een hygiënische nulgraad te stellen.
Maar de radicale muralisten graveren op de muren van de stad een niet aflatende
doemsprofetie.

In 1921 bouwde Tex Rickard een enorm zwembad in Madison Square Garden.
Het enorme witbetegelde bad was tachtig meter lang en dertig meter breed, twee-
derde van de afmetingen van een voetbalveld. Er paste ruim 5.500.000 liter water in
de watertank. Aan de rand had het bad een diepte van een meter, schuin aflopend tot
een diepte van vijf meter in het centrum, een vlak dat op donderdagavonden kon
dienen voor zowel amateur- als professionele zwem- en duikwedstrijden. Het ontwerp
voorzag in een klaterende waterval aan een kant.

Op de zijkant van het laaiende pakhuis staat een trotse advertentie voor de
voedselproducten die binnenin gefabriceerd worden: “ENKEL KOKEND WATER
ERBIJ.” En om de grap nog wranger te maken vindt de brand plaats op Water Street.

Astronauten uit de toekomst ontdekken dat de mysterieuze wereld waarin zij
zijn geland in feite bovenop een post-apocalyptisch New York rust – de ruïnes van
Grand Central vormen nu een tempel voor het toekomstige ras; een brede dubbele trap
dient als altaar. Net als de schuilplaats van Luthor is dit decor geen reconstructie van
het werkelijke gebouw, maar eerder een vrije interpretatie die handig gebruik maakt
van de overbekendheid van het ontwerp van het station, wat zich uit in de simpelste
details als de vorm van een boog of een lettertype. In dat soort details rust de kracht
van Grand Central als vrijwel universeel herkenbare “plek,” terwijl het tegelijk een
geweldig afzetpunt is voor de verbeelding. Hoeveel andere bouwwerken zouden zo
algemeen kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van slechts een paar grafische
fragmenten?

Stephen Crane’s beschrijving uit 1899 van de ervaring van het nemen van een
lift: “De kleine kooi zakte vlug, verdieping na verdieping leek met ontzagwekkende
snelheid omhoog te rijzen; heel het gebouw fladderde direct de hemel in.”

Overdracht van nachtelijke fantasiebeelden op de daagse wereld – zo worden
de indrukken, verkregen op de radicaal veranderde nachtelijke straten, weer aan de
“echte” wereld opgelegd.

De stad is een gebouwde droom, een belichaamd visioen. Wat haar doet
groeien is haar zelfbeeld.

Vannacht draag ik mijn bed New York City in,
met lakens erbij hangend en gescheurde dekens;
ik duw het drie donkere snelwegen over.

Een droom, geen plek.

Deze New Yorkers worden vaak naar de marges gerangeerd van een half
posterachtig, half droomachtig spektakel. Ze bestaan in een stadsschap alleen
opgetrokken uit stukjes en beetjes die weinig anders gemeen hebben dan hun
amputatie door het kader.

Slaap... is waar je hem vindt. Maar de andere brandtrap is een tikje
overbevolkt... het is niet zo erg zo te slapen... behalve als het gaat regenen... met je
rug naar de bedompte huurkamers.

Zowel Kansas als Oz, zowel zwart-wit als technicolor, met slechte heksen aan
beide kanten van de stad, en ook goede, die zo nu en dan in bellen langskomen – als
je ze weet te blazen.

Battery Park, het rendez-vous der dromen.

Verstrooide stad van onbewuste openbaringen in ons mentale tijdperk van
nachtzwaluw en kaars.

Ik stapte zo’n restaurant op 2nd Avenue binnen, ging even aan de bar zitten en
bestelde een kop koffie, en voelde me best warm en tevreden, met restjes droom van
die ochtend nog in mijn hoofd.

Er slopen daar ijzeren sporen door de lucht, en er waren straten zo steil als
ravijnen, en opgangen die met enorme trappen omhoogvoerden tot edele pleinen, en
treden die omlaag leidden tot in diepe plaatsen waar, merkwaardig genoeg,
onderwereldse stiltes heersten. En er waren parken en bloemen en rivieren. En toen,
na twintig jaar, stond zij daar, bijna zo verwonderlijk als in mijn droom, alleen had zij
bij waken de gloed van leven over zich. Zij had de reuk van wedijver en dromen en
geestdrift en verrukking en verschrikking en wanhoop. Door haar wegen en ravijnen
en open plekken en ondergrondse gangen renden, krioelden, sprankelden,
deemsterden een massa wezens zoals mijn droomstad ze nooit had gekend.

Hier, in dit steeds vernieuwde dromenland van de stad zijn het strip-
schaduwspel en de filmische stijl van het Manhattan van de jaren 30 altijd aanwezig,
altijd beschikbaar, en wenken zij ons naar een mythisch verleden.

DREAM CITY

Enough leeks to coat all Fifth Avenue with vichyssoise.

A Good Humor bar gooily obstructing Park Avenue.

A violin crafted from wood from an old house in Elizabeth Street.

The Library lions refuse any longer to guard people who believe that wisdom lies in
books and vow that they’ll repatriate themselves to Africa, “where there is still some
freedom.”

The statue of Father Duffy in Times Square, mummified on his pedestal by a shroud
of plastic sheeting, bundled in his sacking against his cross, against a sky of streaming
neon and balletic peanuts.

When the south tube of the Lincoln Tunnel was officially opened on December 12,
1937, it had already been sanctified by the legend that its glass roof was intended to give
travelers a good view of the fishes in the North River.

On Sutton Place a man fishes out his eighteenth-story window for eels.

If it were blood pouring out of the hydrants, would people stanch the flow?

A naked butcher on a roof in Hester Street.

Dogs wag their tails up and down instead of sideways in the Flatiron Building.

Sea monkeys from a curio shop peddling twentieth-century Americana, and these sea
monkeys mutate into King Kong-sized jumbo shrimp that almost destroy the futuristic
city of New New York.

An urban science fiction.

A thick-hipped and swollen-breasted nude ignores the snow on the Museum of
Modern Art courtyard, tilting her pelvis at the muffled landscape.

Cloud-descended, these Venuses in transit between the sky and the streets land on the
city’s rooftops.

What is a ship, in fact, but the great skyscraper turned upon its side and set free?

Los Angeles is just New York lying down.

skyscrapers / filled with nut-chocolates

An evening on up on the Empire State roof—the strangest experience. The huge tomb
in steel and glass, the ride to the 84th floor and there, under the clouds, a Hawaiian string
quartet, lounge, concessions and, a thousand feet below, New York—a garden of golden
lights winking on and off, automobiles, trucks winding in and out, and not a sound. All as
silent as a dead city—it looks adagio down there.

The Seagram Building fountains dissolve into snowflakes, I enter a revolving door at
twenty and come out a good deal older.

The buildings, as conceived by architects, will be cigar boxes set on end.

Dalí’s New York is a laboratory of intensified entropy, where things become surreal
in a thermodynamic malaise.

One of Oldenburg’s 1965 projects was an ironing board, canopying the Lower East
Side. The board replicates the shape of Manhattan and with its shadow blesses the former
ghetto. Its baldachin testifies to the “million miles of devoted ironing” done beneath it by
immigrant mothers sprucing up their offspring.

He would love to pad Central Park and the slope of Park Avenue with green baize, in
homage to the grass of the former and the merely titular vegetation of the latter, and to
use them as pool tables. Colored balls would be sent bumping through the park to roll
down the declivity of the avenue. They’d be collected at Grand Central and shipped back
uptown on the underground railroad tracks. At 96th Street they’d pop into view again,
ready to resume the game.

Christo during the 1960s planned the packaging of three New York buildings, 2
Broadway, 20 Exchange Place, and the Allied Chemical Tower in Times Square.

Bill told me he had been walking uptown one afternoon and at the corner of 53rd and
7th he had noticed a man across the street who was making peculiar gestures in front of
his face. It was Breton and he was fighting off a butterfly. A butterfly had attacked the
Parisian poet in the middle of New York. (cf. Federal Writers’ Project: “An occasional
butterfly pirouettes through Wall Street’s canyon.”)

Breton continued to live in New York City; he remained totally French, untouched by
his residence in America, almost as though he had never left Paris.

As reality goes into hiding in the prudish city, realism becomes an illicit art.
Sometimes Marsh was denied permission to sketch in the burlesque houses, so he taught
himself to scribble on paper concealed in his pocket.

He wishes that some aesthetic tyrant would make amends for the grayness of New
York by decreeing that all the avenues be painted in contrasting colors.

The patterning of tracks in Washington Square after a blizzard is decorative rondure.

Surreal New York is a pornotopia, a jungle of regression or an infirmary of the
psychologically maimed.

Invading New York, the modernists put it through a succession of iconographic
torments. It’s demolished by the cubists, electrified by the futurists, sterilized by the
purists. Cubism piles up New York’s architectural building blocks only to capsize them.
Surrealism carnivorously interprets its stone and steel as flesh, of which it makes a meal.
Inside the body, the surrealist city rots; purism arrests that fate by setting its temperature
at a sanitary degree zero. But the radical muralists, unrelenting, inscribe on the city’s
walls a prophecy of doom.

Tex Rickard built a giant swimming pool in Madison Square Garden in 1921. The
giant white-tiled pool was 250 feet long by 100 feet wide, two-thirds the size of a football
field. The water tank held 1,500,000 gallons of water. The ends of the pool had a depth of
three feet and sloped to the center for a depth of fifteen feet, an area that served amateur
and professional swim and dive competitions on Thursday evenings. A cascading
waterfall was incorporated into the design at one end.

On the side of a blazing warehouse is a proud advertisement for the food products
manufactured therein: “SIMPLY ADD BOILING WATER.” And the fire occurs, to
make the joke even crueler, on Water Street.

Astronauts from the future discover that the mysterious world on which they have
landed actually sits atop a post-apocalyptic New York—the ruined Grand Central has
become the temple for a future race; a wide, double staircase serves as the altar. Like
Luthor’s lair, this set is not a reconstruction of the real building, but a rather free
interpretation that takes advantage of the enormous familiarity of the station’s design,
manifested in details as simple as the shape of an arch or a style of lettering. In such
details resides Grand Central’s power as an almost universally recognizable “place,”
even as it offers a superb springboard for fantasy. How many other structures could be so
universally identified by a few fragments of their graphics?

Stephen Crane’s description of the sensation of riding in an elevator, written in 1899:
“The little cage sank swiftly; floor after floor seemed to be rising with marvelous speed;
the whole building was winging straight into the sky.”

Transference of night imaginations to the daytime world—a way of forcing the
impressions gained on the radically-changed night streets back upon the “real” world.

The city is a built dream, a vision incarnated. What makes it grow is its image of itself.

I am going to carry my bed into New York City tonight
complete with dangling sheets and ripped blankets;
I am going to push it across three dark highways.

A dream, not a place.

These New Yorkers are often shunted to the margins of a spectacle that is half like a
poster and half like a dream. They exist in an urban-scape made up of just bits and pieces
that have little in common but their amputation by the frame.

Sleep… is where you find it. But the other fire escape is somewhat overcrowded…
it’s not so bad sleeping that way… except when it starts to rain… the back to the stuffy
tenement rooms.

Both Kansas and Oz, both black-and-white and technicolor, with wicked witches on
both sides of town, and good ones too, showing up in bubbles every so often—if you
know how to blow them.

Battery Park, the rendezvous of dreams.

Absent-minded city of unconscious revelations in our mental age of the nightjar and
the candle.

I stopped in this restaurant down on 2nd Avenue, sat at the counter for a moment and
ordered a cup of coffee, feeling kind of warm and happy, the remnants of some dream
from that morning still in my head.

There were tracks of iron stalking through the air, and streets that were as steep as
canyons, and stairways that mounted in vast flights to noble plazas, and steps that led
down into deep places where were, strangely enough, underworld silences. And there
were parks and flowers and rivers. And then, after twenty years, here it stood, as amazing
almost as my dream, save that in the waking the flush of life was over it. It possessed the
tang of contests and dreams and enthusiasms and delights and terrors and despairs.
Through its ways and canyons sand open spaces and underground passages were running,
seething, sparkling, darkling, a mass of beings such as my dream-city never knew.

Here, in this ever renewed dreamland of the city, the comic-book shadows and
cinematic styles of 1930s Manhattan are always present, always available, beckoning us
to a mythical past.
Close

DROOMSTAD

Genoeg prei om de hele Fifth Avenue met aardappel-preisoep af te dekken.

Park Avenue kleverig geblokkeerd door een roomijsje.

Een viool gemaakt uit hout van een oud huis aan Elizabeth Street.

De leeuwen van de bibliotheek weigeren om nog langer mensen te bewaken
die geloven dat wijsheid in boeken verankerd ligt en zweren zich weer in Afrika te
gaan vestigen, “waar tenminste nog een beetje vrijheid is.”

Het standbeeld van Vader Duffy op Times Square, gemummificeerd op zijn
sokkel door een lijkwade van plastic, ingesnoerd in zijn zakkengoed tegen zijn
Keltische kruis, tegen een lucht vol stromend neon en een pindaballet.

Toen de zuidelijke buis van de Lincoln Tunnel op 12 december 1937 officieel
werd geopend was hij al heiligverklaard door de legende dat zijn glazen dak bedoeld
was om reizigers een fraaie blik te bieden op de vissen in de North River.

Op Sutton Place vist een man uit zijn raam op de achttiende verdieping naar
paling.

Als er geen water maar bloed uit de brandkranen zou stromen, zouden mensen
de stroom dan stelpen?

Een naakte slager op een dak in Hester Street.

Honden kwispelen op en neer in plaats van zijwaarts in het Flatiron Building.

Sea-monkeys uit een snuisterijenwinkel gespecialiseerd in twintigste-eeuwse
Americana, en die sea-monkeys muteren tot reuzegarnalen van King Kong-
afmetingen die de futuristische stad New New York vrijwel vernietigen.

Stadse sciencefiction.

Een dikdijig naakt met gezwollen borsten trekt zich niets aan van de sneeuw
op het binnenhof van het Museum of Modern Art, haar bekken schuin tegen het
gedempte landschap.

Afgedaald uit de wolken, op doorreis tussen de hemel en de straat, landen deze
Venussen op de daken van de stad.

Wat is een schip uiteindelijk anders dan de grote wolkenkrabber op zijn zij
gelegd en vrijgemaakt?

Los Angeles is New York maar dan liggend.

wolkenkrabbers / vol notenchocolaatjes

Een avond bovenop het dak van het Empire State Building – een zeer vreemde
ervaring. De enorme tombe in staal en glas, de rit naar de 84e verdieping en daar,
onder de wolken, een Hawaiiaans strijkkwartet, bar, kraampjes en, driehonderd meter
lager, New York – een tuin vol gouden lichtjes die aan- en uitknipperen, auto’s,
vrachtwagens die van hot naar her kronkelen, en geen enkel geluid. Alles zo stil als
een dode stad – het ziet er daarbeneden adagio uit.

De fonteinen van het Seagram Building lossen in sneeuwvlokken op, ik ga een
draaideur binnen op mijn twintigste en kom er flink ouder uit.

Zoals de architecten de gebouwen voorstellen worden het overeind gezette
sigarendozen.

Het New York van Dalí is een laboratorium van verhevigde entropie, waar een
thermodynamische malaise alles surrealistisch maakt.

Een van de projecten van Oldenburg uit 1965 was een strijkplank die de
Lower East Side zou overdekken. De plank volgt de vorm van Manhattan en zegent
het voormalige getto met haar schaduw. Haar baldakijn getuigt van de “miljoenen
mijlen toegewijd strijkwerk” dat eronder wordt verricht door immigrantenmoeders die
hun kroost optooien.

Hij zou graag Central Park en de helling van Park Avenue bekleden met groen
laken, als hommage aan het gras respectievelijk de hoogstens nominale begroeiing
aldaar, en ze dan als pooltafel gebruiken. Gekleurde ballen zouden botsend het park
worden doorgestuurd en dan langs de avenue omlaag rollen. Bij Grand Central
zouden ze worden opgevangen en weer uptown vervoerd via een ondergronds spoor.
Bij de 96e Straat zouden ze weer tevoorschijn schieten, klaar om met het spel verder
te gaan.

In de jaren 60 maakte Christo plannen voor het inpakken van drie New Yorkse
gebouwen, 2 Broadway, 20 Exchange Place, en de Allied Chemical Tower op Times
Square.

Bill vertelde me dat hij op een middag uptown was gaan wandelen en op de
hoek van de 53e en de 7e had hij aan de andere kant van de straat een man gezien die
rare gebaren vlak voor zijn gezicht aan het maken was. Het was Breton die een
vlinder probeerde te verjagen. Een vlinder had de Parijse dichter aangevallen
middenin New York. (vgl. Federal Writers’ Project: “Af en toe dartelt een vlinder
door het ravijn van Wall Street.”)

Breton bleef in New York City wonen; hij bleef helemaal Frans, onaangeroerd
door zijn verblijf in Amerika, vrijwel alsof hij Parijs nooit had verlaten.

Omdat in de preutse stad de werkelijkheid ondergronds gaat wordt realisme
een verboden kunstvorm. Soms werd het Marsh verboden om in de burlesquetheaters
te schetsen dus leerde hij zichzelf te krabbelen op in zijn zak verstopt papier.

Hij zou willen dat een of andere esthetische tiran de grijsheid van New York
zou rectificeren door te decreteren dat alle avenues in contrastkleuren moeten worden
geschilderd.

Het sporenpatroon op Washington Square na een sneeuwstorm is een
tierlantijn.

Surreëel New York is een pornotopie, een jungle van regressie of een
ziekenboeg voor psychologisch verminkten.

In hun invasie van New York onderwierpen de modernisten haar aan een
opeenvolging van iconografische martelingen. Ze werd afgebroken door de kubisten,
onder stroom gezet door de futuristen, gesteriliseerd door de puristen. Het kubisme
stapelt de architecturale bouwstenen van New York enkel op om ze te laten
kapseizen. Het surrealisme vat haar steen en staal heel carnivoor op als vlees om een
maaltje van te maken. Eenmaal in het lichaam rot de surrealistische stad; het purisme
roept dat lot een halt toe door haar temperatuur op een hygiënische nulgraad te stellen.
Maar de radicale muralisten graveren op de muren van de stad een niet aflatende
doemsprofetie.

In 1921 bouwde Tex Rickard een enorm zwembad in Madison Square Garden.
Het enorme witbetegelde bad was tachtig meter lang en dertig meter breed, twee-
derde van de afmetingen van een voetbalveld. Er paste ruim 5.500.000 liter water in
de watertank. Aan de rand had het bad een diepte van een meter, schuin aflopend tot
een diepte van vijf meter in het centrum, een vlak dat op donderdagavonden kon
dienen voor zowel amateur- als professionele zwem- en duikwedstrijden. Het ontwerp
voorzag in een klaterende waterval aan een kant.

Op de zijkant van het laaiende pakhuis staat een trotse advertentie voor de
voedselproducten die binnenin gefabriceerd worden: “ENKEL KOKEND WATER
ERBIJ.” En om de grap nog wranger te maken vindt de brand plaats op Water Street.

Astronauten uit de toekomst ontdekken dat de mysterieuze wereld waarin zij
zijn geland in feite bovenop een post-apocalyptisch New York rust – de ruïnes van
Grand Central vormen nu een tempel voor het toekomstige ras; een brede dubbele trap
dient als altaar. Net als de schuilplaats van Luthor is dit decor geen reconstructie van
het werkelijke gebouw, maar eerder een vrije interpretatie die handig gebruik maakt
van de overbekendheid van het ontwerp van het station, wat zich uit in de simpelste
details als de vorm van een boog of een lettertype. In dat soort details rust de kracht
van Grand Central als vrijwel universeel herkenbare “plek,” terwijl het tegelijk een
geweldig afzetpunt is voor de verbeelding. Hoeveel andere bouwwerken zouden zo
algemeen kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van slechts een paar grafische
fragmenten?

Stephen Crane’s beschrijving uit 1899 van de ervaring van het nemen van een
lift: “De kleine kooi zakte vlug, verdieping na verdieping leek met ontzagwekkende
snelheid omhoog te rijzen; heel het gebouw fladderde direct de hemel in.”

Overdracht van nachtelijke fantasiebeelden op de daagse wereld – zo worden
de indrukken, verkregen op de radicaal veranderde nachtelijke straten, weer aan de
“echte” wereld opgelegd.

De stad is een gebouwde droom, een belichaamd visioen. Wat haar doet
groeien is haar zelfbeeld.

Vannacht draag ik mijn bed New York City in,
met lakens erbij hangend en gescheurde dekens;
ik duw het drie donkere snelwegen over.

Een droom, geen plek.

Deze New Yorkers worden vaak naar de marges gerangeerd van een half
posterachtig, half droomachtig spektakel. Ze bestaan in een stadsschap alleen
opgetrokken uit stukjes en beetjes die weinig anders gemeen hebben dan hun
amputatie door het kader.

Slaap... is waar je hem vindt. Maar de andere brandtrap is een tikje
overbevolkt... het is niet zo erg zo te slapen... behalve als het gaat regenen... met je
rug naar de bedompte huurkamers.

Zowel Kansas als Oz, zowel zwart-wit als technicolor, met slechte heksen aan
beide kanten van de stad, en ook goede, die zo nu en dan in bellen langskomen – als
je ze weet te blazen.

Battery Park, het rendez-vous der dromen.

Verstrooide stad van onbewuste openbaringen in ons mentale tijdperk van
nachtzwaluw en kaars.

Ik stapte zo’n restaurant op 2nd Avenue binnen, ging even aan de bar zitten en
bestelde een kop koffie, en voelde me best warm en tevreden, met restjes droom van
die ochtend nog in mijn hoofd.

Er slopen daar ijzeren sporen door de lucht, en er waren straten zo steil als
ravijnen, en opgangen die met enorme trappen omhoogvoerden tot edele pleinen, en
treden die omlaag leidden tot in diepe plaatsen waar, merkwaardig genoeg,
onderwereldse stiltes heersten. En er waren parken en bloemen en rivieren. En toen,
na twintig jaar, stond zij daar, bijna zo verwonderlijk als in mijn droom, alleen had zij
bij waken de gloed van leven over zich. Zij had de reuk van wedijver en dromen en
geestdrift en verrukking en verschrikking en wanhoop. Door haar wegen en ravijnen
en open plekken en ondergrondse gangen renden, krioelden, sprankelden,
deemsterden een massa wezens zoals mijn droomstad ze nooit had gekend.

Hier, in dit steeds vernieuwde dromenland van de stad zijn het strip-
schaduwspel en de filmische stijl van het Manhattan van de jaren 30 altijd aanwezig,
altijd beschikbaar, en wenken zij ons naar een mythisch verleden.

DREAM CITY

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère