Gedicht
Warsan Shire
CONVERSATIONS ABOUT HOME (AT THE DEPORTATION CENTRE)
Gesprekken over thuis (in het uitzetcentrum)
Wel, volgens mij heeft thuis me uitgespuwd, de black-outs en uitgaansverboden zijn als een tong tegen loszittende tanden. Mijn god, weet je hoe moeilijk het is, om te praten over de dag dat je eigen stad je bij het haar voort sleurde, voorbij de oude gevangenis, voorbij de schoolpoorten, voorbij de de torso's die op palen in de grond geplant stonden te branden als vlaggen? Als ik anderen ontmoet die op mij lijken, herken ik het gehunker, het gemis, de herinnering aan as op hun gezicht. Niemand verlaat zijn thuis tenzij thuis de bek van een haai is. Ik heb het oude volkslied al zo lang in mijn mond gehouden dat er geen ruimte is voor een ander lied, een andere tong of een andere taal. Ik ken een schaamte die je volledig omhult, je totaal overspoelt. Ik verscheurde mijn paspoort en at het op in een luchthavenhotel. Ik ben opgeblazen met taal die ik in geen geval mag vergeten.*
Ze willen weten hoe ik hier terecht ben gekomen. Zie je dat niet aan mijn lichaam? De Libische woestijn rood met immigrantenlijken, de Golf van Aden opgeblazen, de stad Rome zonder jas. Ik hoop dat de reis meer betekende dan alleen maar mijlen want al mijn kinderen bevinden zich in het water. Ik meende dat de zee veiliger was dan het vasteland? Ik wil vrijen maar mijn haar stinkt naar oorlog en wegrennen en wegrennen. Ik wil ergens gaan liggen maar deze landen zijn als ooms die je aanraken als je jong bent en je ligt te slapen. Overal zie je dezelfde grenzen, schuimbekkend met kapotgemaakte en wanhopige lichamen. Ik ben de kleur van hete zon op mijn gezicht, het stoffelijk overschot van mijn moeder is nooit begraven. Dagen en nachten heb ik doorgebracht in de maag van een vrachtwagen, toen ik er weer uit kwam was ik voorgoed veranderd. Soms voelt het alsof een ander in mijn lichaam woont.
*
Wat ik zeker weet. Ik weet niet waar ik heenga, en de plek waar ik vandaan ben gekomen, is aan het verdwijnen, ik ben niet welkom en mijn schoonheid telt hier niet als schoonheid. Mijn lichaam brandt van schaamte, omdat ik hier niet thuishoor, mijn lichaam hunkert. Ik ben de zonde van het zich herinneren en het ontbreken van elk geheugen. Als ik naar het nieuws kijk verandert mijn mond in een bloederige poel. De rijen met wachtenden, de formulieren, de mensen aan de balie, de oproepbrieven, de migratieambtenaren, het nagekeken worden op straat, de koude die zich diep in mijn botten nestelt, de avondlessen Engels, hoe ver ik precies verwijderd ben van huis. Maar Alhamdulilah alles is beter dan de geur van een vrouw die helemaal in brand staat, of een vrachtwagen tot aan de nok gevuld met mannen die eruitzien als mijn vader en die me mijn nagels en tanden uittrekken, of veertien mannen tussen mijn benen, of een geweer, of een belofte, of een leugen, of zijn naam, of zijn geslacht in mijn mond.
*
Ik hoor ze zeggen, ga naar huis, ik hoor ze zeggen, fucking immigranten, fucking vluchtelingen. Zijn ze dan echt zo arrogant? Beseffen ze niet dat stabiliteit een minnaar is die een lieve mond op je lichaam legt, voor even en het volgende moment lig je huiverend onder het puin en waardeloos als oude pasmunt te wachten op zijn terugkeer? Ik kan alleen maar zeggen, vroeger was ik net zo, de apathie, het medelijden, het ondankbare van de situatie, en nu is mijn thuis de bek van een haai, nu is mijn thuis de loop van een geweer. We zien elkaar aan de andere kant.
From: I sit like a garbage god: Het feminisme in 14 gedichten
Publisher: 2014, Bozar Literature, Brussel
Deze vertaling werd gepubliceerd in \'I sit like a garbage god\', een project van Bozar Literature en verscheen in juni 2014 als literaire interventie in de tentoonstelling \'Woman: The feminist avant-garde from the 1970s. Works from the Sammlung Verbund\'. Samenstelling en inleiding: Daniela Seel; redactie: Tom Van de Voorde.
Publisher: 2014, Bozar Literature, Brussel
CONVERSATIONS ABOUT HOME (AT THE DEPORTATION CENTRE)
Well, I think home spat me out, the blackouts and curfews like tongue against loose tooth. God, do you know how difficult it is, to talk about the day your own city dragged you by the hair, past the old prison, past the school gates, past the burning torsos erected on poles like flags? When I meet others like me I recognise the longing, the missing, the memory of ash on their faces. No one leaves home unless home is the mouth of a shark. I’ve been carrying the old anthem in my mouth for so long that there’s no space for another song, another tongue or another language. I know a shame that shrouds, totally engulfs. I tore up and ate my own passport in an airport hotel. I’m bloated with language I can’t afford to forget.*
They ask me how did you get here? Can’t you see it on my body? The Libyan desert red with immigrant bodies, the Gulf of Aden bloated, the city of Rome with no jacket. I hope the journey meant more than miles because all of my children are in the water. I thought the sea was safer than the land. I want to make love but my hair smells of war and running and running. I want to lay down, but these countries are like uncles who touch you when you’re young and asleep. Look at all these borders, foaming at the mouth with bodies broken and desperate. I’m the colour of hot sun on my face, my mother’s remains were never buried. I spent days and nights in the stomach of the truck, I did not come out the same. Sometimes it feels like someone else is wearing my body.
*
I know a few things to be true. I do not know where I am going, where I have come from is disappearing, I am unwelcome and my beauty is not beauty here. My body is burning with the shame of not belonging, my body is longing. I am the sin of memory and the absence of memory. I watch the news and my mouth becomes a sink full of blood. The lines, the forms, the people at the desks, the calling cards, the immigration officer, the looks on the street, the cold settling deep into my bones, the English classes at night, the distance I am from home. But Alhamdulilah all of this is better than the scent of a woman completely on fire, or a truckload of men who look like my father, pulling out my teeth and nails, or fourteen men between my legs, or a gun, or a promise, or a lie, or his name, or his manhood in my mouth.
*
I hear them say, go home, I hear them say, fucking immigrants, fucking refugees. Are they really this arrogant? Do they not know that stability is like a lover with a sweet mouth upon your body one second and the next you are a tremor lying on the floor covered in rubble and old currency waiting for its return. All I can say is, I was once like you, the apathy, the pity, the ungrateful placement and now my home is the mouth of a shark, now my home is the barrel of a gun. I’ll see you on the other side.
© 2013, Warsan Shire
From: teaching my mother how to give birth
Publisher: flipped eye, London
From: teaching my mother how to give birth
Publisher: flipped eye, London
Gedichten
Gedichten van Warsan Shire
Close
Gesprekken over thuis (in het uitzetcentrum)
Wel, volgens mij heeft thuis me uitgespuwd, de black-outs en uitgaansverboden zijn als een tong tegen loszittende tanden. Mijn god, weet je hoe moeilijk het is, om te praten over de dag dat je eigen stad je bij het haar voort sleurde, voorbij de oude gevangenis, voorbij de schoolpoorten, voorbij de de torso's die op palen in de grond geplant stonden te branden als vlaggen? Als ik anderen ontmoet die op mij lijken, herken ik het gehunker, het gemis, de herinnering aan as op hun gezicht. Niemand verlaat zijn thuis tenzij thuis de bek van een haai is. Ik heb het oude volkslied al zo lang in mijn mond gehouden dat er geen ruimte is voor een ander lied, een andere tong of een andere taal. Ik ken een schaamte die je volledig omhult, je totaal overspoelt. Ik verscheurde mijn paspoort en at het op in een luchthavenhotel. Ik ben opgeblazen met taal die ik in geen geval mag vergeten.*
Ze willen weten hoe ik hier terecht ben gekomen. Zie je dat niet aan mijn lichaam? De Libische woestijn rood met immigrantenlijken, de Golf van Aden opgeblazen, de stad Rome zonder jas. Ik hoop dat de reis meer betekende dan alleen maar mijlen want al mijn kinderen bevinden zich in het water. Ik meende dat de zee veiliger was dan het vasteland? Ik wil vrijen maar mijn haar stinkt naar oorlog en wegrennen en wegrennen. Ik wil ergens gaan liggen maar deze landen zijn als ooms die je aanraken als je jong bent en je ligt te slapen. Overal zie je dezelfde grenzen, schuimbekkend met kapotgemaakte en wanhopige lichamen. Ik ben de kleur van hete zon op mijn gezicht, het stoffelijk overschot van mijn moeder is nooit begraven. Dagen en nachten heb ik doorgebracht in de maag van een vrachtwagen, toen ik er weer uit kwam was ik voorgoed veranderd. Soms voelt het alsof een ander in mijn lichaam woont.
*
Wat ik zeker weet. Ik weet niet waar ik heenga, en de plek waar ik vandaan ben gekomen, is aan het verdwijnen, ik ben niet welkom en mijn schoonheid telt hier niet als schoonheid. Mijn lichaam brandt van schaamte, omdat ik hier niet thuishoor, mijn lichaam hunkert. Ik ben de zonde van het zich herinneren en het ontbreken van elk geheugen. Als ik naar het nieuws kijk verandert mijn mond in een bloederige poel. De rijen met wachtenden, de formulieren, de mensen aan de balie, de oproepbrieven, de migratieambtenaren, het nagekeken worden op straat, de koude die zich diep in mijn botten nestelt, de avondlessen Engels, hoe ver ik precies verwijderd ben van huis. Maar Alhamdulilah alles is beter dan de geur van een vrouw die helemaal in brand staat, of een vrachtwagen tot aan de nok gevuld met mannen die eruitzien als mijn vader en die me mijn nagels en tanden uittrekken, of veertien mannen tussen mijn benen, of een geweer, of een belofte, of een leugen, of zijn naam, of zijn geslacht in mijn mond.
*
Ik hoor ze zeggen, ga naar huis, ik hoor ze zeggen, fucking immigranten, fucking vluchtelingen. Zijn ze dan echt zo arrogant? Beseffen ze niet dat stabiliteit een minnaar is die een lieve mond op je lichaam legt, voor even en het volgende moment lig je huiverend onder het puin en waardeloos als oude pasmunt te wachten op zijn terugkeer? Ik kan alleen maar zeggen, vroeger was ik net zo, de apathie, het medelijden, het ondankbare van de situatie, en nu is mijn thuis de bek van een haai, nu is mijn thuis de loop van een geweer. We zien elkaar aan de andere kant.
From: I sit like a garbage god: Het feminisme in 14 gedichten
Publisher: 2014, Bozar Literature, Brussel
Deze vertaling werd gepubliceerd in \'I sit like a garbage god\', een project van Bozar Literature en verscheen in juni 2014 als literaire interventie in de tentoonstelling \'Woman: The feminist avant-garde from the 1970s. Works from the Sammlung Verbund\'. Samenstelling en inleiding: Daniela Seel; redactie: Tom Van de Voorde.
Publisher: 2014, Bozar Literature, Brussel
CONVERSATIONS ABOUT HOME (AT THE DEPORTATION CENTRE)
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère