Poetry International Poetry International
Gedicht

Peter van Lier

Prosaic

1

Although it’s eleven at night, or thereabouts, a girl comes cycling past. On her own, humming. On the outskirts of the village, in one of those poorly lit streets.
        Been out in the centre, of course.
        With a friend that lives here, probably. All gone well.
        And now she’s cycling home in high spirits, to the neighbouring small village a couple of kilometres further on, where her parents will lovingly be waiting for her, dad a bit
sleepy. However, after being asked ‘How did it go?’ she is able to reply completely truthfully ‘Fine’ (her boyfriend, son of a close acquaintance of her father, it appeared, is already working) and everyone then silently gets ready to go to bed (tomorrow indeed another day), her head fills happily with loving thoughts that have to  do with procreation,
too many rather than too few.


2

In the distance light gleams: probably a farm.
        A place then where people live.
        Because even after sunset (before going to bed) mankind happens to want to be busy with something and then also wishes to carry out such actions as pleasantly as possible, it has invented artificial light and
equipped its cosy little houses with it. If people drink something at home in the evenings, a cup of coffee for example, they because of the presence of this artificial light (that speck of light there in the distance, surrounded by immense darkness) do not pour it onto their clothes but where it belongs: into their mouths.
        And they can now rightly make a remark that expresses their satisfaction (something that people love doing because it has to do with joy of living):
‘Nothing like a nice cup of coffee,’ or something like that.

Prozaïsch

Prozaïsch

1

Hoewel het elf uur in de nacht is, of daaromtrent, komt er een meisje voorbijgefietst. Alleen, neuriënd. Aan de rand van het dorp, in een van die schaars verlichte straten.
        Uit geweest in het centrum, natuurlijk.
        Met een vriend die hier woont, waarschijnlijk. Prettig verlopen.
        En nu fietst ze goedgeluimd naar huis, naar het aangrenzende gehucht een paar kilometer verderop, waar haar ouders haar liefdevol zullen opwachten, pa wel wat
slaperig. Nadat wordt gevraagd ‘Hoe was het?’ en zij volkomen oprecht ‘Goed’ kan antwoorden (haar vriend, zoon van een goede bekende van haar vader, zo bleek, werkt zelfs al) en iedereen vervolgens zwijgend zich gereedmaakt om naar bed te gaan (morgen inderdaad weer een dag), vult haar hoofd zich weldadig met geliefde gedachten in verband met nageslacht,
liever te veel dan te weinig.


2

In de verte straalt licht: waarschijnlijk een boerderij.
        Een plek dus waar mensen wonen.
        Omdat de mens nu eenmaal ook na zonsondergang (voordat hij slapen gaat) nog iets om handen wil hebben en ook dan deze handelingen zo aangenaam mogelijk wenst uit te voeren, heeft hij kunstlicht uitgevonden en er
zijn stulpjes mee uitgerust. Drinken de mensen in hun huis ’s avonds bijvoorbeeld een kopje koffie, dan gieten ze het door de  aanwezigheid van dit kunstlicht (dat lichtvlekje daar in de verte, omgeven door het immense duister) niet over hun kleren, maar daar waar het hoort: in de mond.
        En ze kunnen nu met recht een opmerking maken die hun tevredenheid uitdrukt (iets wat de mens erg graag doet omdat het met levensvreugde te maken heeft):
‘Lekker toch hè, zo’n kop koffie,’ of zoiets.
Close

Prozaïsch

1

Hoewel het elf uur in de nacht is, of daaromtrent, komt er een meisje voorbijgefietst. Alleen, neuriënd. Aan de rand van het dorp, in een van die schaars verlichte straten.
        Uit geweest in het centrum, natuurlijk.
        Met een vriend die hier woont, waarschijnlijk. Prettig verlopen.
        En nu fietst ze goedgeluimd naar huis, naar het aangrenzende gehucht een paar kilometer verderop, waar haar ouders haar liefdevol zullen opwachten, pa wel wat
slaperig. Nadat wordt gevraagd ‘Hoe was het?’ en zij volkomen oprecht ‘Goed’ kan antwoorden (haar vriend, zoon van een goede bekende van haar vader, zo bleek, werkt zelfs al) en iedereen vervolgens zwijgend zich gereedmaakt om naar bed te gaan (morgen inderdaad weer een dag), vult haar hoofd zich weldadig met geliefde gedachten in verband met nageslacht,
liever te veel dan te weinig.


2

In de verte straalt licht: waarschijnlijk een boerderij.
        Een plek dus waar mensen wonen.
        Omdat de mens nu eenmaal ook na zonsondergang (voordat hij slapen gaat) nog iets om handen wil hebben en ook dan deze handelingen zo aangenaam mogelijk wenst uit te voeren, heeft hij kunstlicht uitgevonden en er
zijn stulpjes mee uitgerust. Drinken de mensen in hun huis ’s avonds bijvoorbeeld een kopje koffie, dan gieten ze het door de  aanwezigheid van dit kunstlicht (dat lichtvlekje daar in de verte, omgeven door het immense duister) niet over hun kleren, maar daar waar het hoort: in de mond.
        En ze kunnen nu met recht een opmerking maken die hun tevredenheid uitdrukt (iets wat de mens erg graag doet omdat het met levensvreugde te maken heeft):
‘Lekker toch hè, zo’n kop koffie,’ of zoiets.

Prosaic

1

Although it’s eleven at night, or thereabouts, a girl comes cycling past. On her own, humming. On the outskirts of the village, in one of those poorly lit streets.
        Been out in the centre, of course.
        With a friend that lives here, probably. All gone well.
        And now she’s cycling home in high spirits, to the neighbouring small village a couple of kilometres further on, where her parents will lovingly be waiting for her, dad a bit
sleepy. However, after being asked ‘How did it go?’ she is able to reply completely truthfully ‘Fine’ (her boyfriend, son of a close acquaintance of her father, it appeared, is already working) and everyone then silently gets ready to go to bed (tomorrow indeed another day), her head fills happily with loving thoughts that have to  do with procreation,
too many rather than too few.


2

In the distance light gleams: probably a farm.
        A place then where people live.
        Because even after sunset (before going to bed) mankind happens to want to be busy with something and then also wishes to carry out such actions as pleasantly as possible, it has invented artificial light and
equipped its cosy little houses with it. If people drink something at home in the evenings, a cup of coffee for example, they because of the presence of this artificial light (that speck of light there in the distance, surrounded by immense darkness) do not pour it onto their clothes but where it belongs: into their mouths.
        And they can now rightly make a remark that expresses their satisfaction (something that people love doing because it has to do with joy of living):
‘Nothing like a nice cup of coffee,’ or something like that.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère