Poetry International Poetry International
Artikel
Gastredacteur Maarten van der Graaff over poëzie als afrekening

Je moet iets met de doden

Jan Glas
26 januari 2016
Poëzie is ook – en dat is vreemd, angstaanjagend, lastig te theoretiseren- praten met doden. Wij zijn omringd door het materiaal van wie voor ons kwamen. Dit materiaal is van ecologische, ideologische en economische aard; er zijn stompe voorwerpen waarvan we de functie zijn vergeten en scherpe voorwerpen waarvan we de functie maar al te goed kennen, staande uitdrukkingen die ons alles vaag bekend doen voorkomen en licht ontvlambaar tekstspul waardoor alles onbestemd wordt.
Wanneer de doden aanwezig worden in het gedicht, implodeert de tijd: heden, verleden en toekomst worden brokstukken, die op verschillende manieren tot iets nieuws gecombineerd kunnen worden, iets monsterlijks, iets revolutionairs. ‘How does time work for you,’ vraagt Alice Notley aan haar dode broer, die ze aan de lezer wil tonen: ‘Okay part of it’s / here. See it.’ We moeten kijken, deze aanwezigheid is onontkoombaar en draagt een rood shirt met korte mouwen. Notley wijst het ‘voor’ en ‘na’ van de lineaire tijdsopvatting af en gebruikt het woord ‘continuum’, waardoor harde onderscheidingen weg lijken te vallen.
Sisters and brothers are loyal,

we are the primal particles.
I saw how we connected to make a shape
in the eyes of the beholder who chose it: But we
are not that. What I see is free to change its outline.

De dode en de levende zijn primaire deeltjes, die zich onttrekken aan de vormen waarin men ze vastlegt door ze waar te nemen. Ondanks deze veranderlijkheid – vrijheid misschien zelfs – krimpen ze tot verhalen, een persoon: ‘It’s easier to talk / as a person, but why?’ Ja, waarom praten we eigenlijk als mensen? Toch gebeurt in dit gedicht alles in het gesprek. Wie praat, construeert, neemt een vorm aan, net als de Coyote uit de Navajoverhalen de sterren omhoog smeet en zo in willekeurige constellaties aan het firmament plaatste.

Ik zat pas in een zaal naar Bodil Kok te luisteren, die over haar Nederlandse vertaling van Punctum van de Argentijnse dichter Martín Gambarotta sprak. Ze vertelde hoe hij in deze underground klassieker de chronologie van zijn land door elkaar gooide. De jaren negentig klappen in Punctum achterover en de jaren zeventig vallen naar voren; niemand in deze botsing begrijpt meer waar het een ophoudt en het ander begint. De grondtoon van het boek is punky, de stemmen gefragmenteerd. Een van de personages in Punctum heet ‘Cadáver’ en ook met dit lijk wordt gepraat. Tegen ‘Cadáver’ wordt gezegd dat er geen ochtenden met de kleur van aarde zullen zijn, waarop er trekkers worden overgehaald, gericht op vijandelijke doelen.  Deze regel staat in ‘No hay, no va a haber, no hubo’ (‘Er zijn geen, er komen geen, er waren geen’), een gedicht waarin uitspraken worden gedaan over nu, toen en straks, maar ontkennend: dit zal er niet zijn. Twee keer in het gedicht vind je echter het zinnetje ‘en er is geen, er was geen, en er kon geen’, waardoor de ontkennende uitspraken worden ondergraven. Wat had er dan niet moeten zijn, of met andere woorden: wat is er gebeurd?

krijt zijn om de contouren af te krijten
van het slachtoffer dat voorover
op de harde grond is neergesmakt;

Wat er niet had moeten zijn, ís er altijd, als heden dat niet minder actueel wil worden. Wie verdwenen is, blijft verdwijnen. Poëzie van het trauma – historisch, individueel, onontwarbaar – is poëzie die met doden praat.

In 1993 roept de Indiase dichter Mallika Sengupta Marx ter verantwoording. In haar gedicht ‘Tell us Marx’ stelt ze de volgende vraag: wanneer vrouwen geen arbeiders zijn, wat is werk dan?

Slum life is the Industrial Age’s gift
To the worker’s housewife
She draws water, mops floors, cooks food
After the daily grind, at night
She beats her son and weeps
She too is not a worker!
Then tell us Marx, what is work?

Het huishouden is geen betaalde arbeid, dus ook de vrouw van de revolutionair blijft afhankelijk en mag de maaltijden van haar kameraad bereiden. ‘Such injustice does not become You’, zegt Sengupta tegen Marx (let op de ironische hoofdletter). En zelfs als de revolutie dan toch zal komen en de klasseloze hemel op aarde neerdaalt, zullen vrouwen dan de ‘handmaidens of revolution’ worden? Dit is haar laatste vraag aan Marx. In poëzie worden over de grenzen van de dood heen niet alleen liefdesrelaties aangegaan, maar ook rekeningen gepresenteerd.  
 
Je moet iets met de doden, er is geen keuze. Ze zijn indringers en oproerkraaiers, niet passief. Ze praten door ons heen. Nu dringen ze de manier waarop ik lees binnen. Ik begin gedichten, die over allerlei andere dingen gaan, dwangmatig te lezen als grimmige en intieme manifestaties van doden onder levenden. Het mooie gedicht ‘Indringster’ van Eva Cox, dat ik al kende, lees ik plotseling op deze manier.  Ik begin in het archief te verdwalen, vergeet mijn plannen, mijn opzet en bekijk de sterfdata van de dichters (tot nu toe besprak ik alleen levenden). Opeens is daar een dode Nederlander. Het is Herman Gorter. In Verzen (1890) schrijft hij over boeken als zerken: 
 
Ik zat toen heel stil te werken, 
de boeken waren als zerken 
voor me, ik wist wel wat 
elk graf in zich had. 
Wat een mooie eerste regel en wat klinkt hij anders in het Engels! Het lichaam van de dichter is eerst kalm, dan onrustig, zijn hart slaat hevig, hij zit daar maar te werken en te kijken, maar alles komt hem voor als waren het ‘doodzerken.’ Het gewicht van al die doden kan zwaar op je drukken, je opjagen. Terwijl ik dit schrijf voel ik druk op mijn borst en denk aan Gorters lichaam, dat dit gedicht heeft geschreven, waarin een lichaam voorkomt dat verlangt, bang is, in paniek raakt. Ik denk aan Gorters lichaam dat er niet meer is. Het raakt, in mij, opnieuw in paniek. Mijn adem zit hoog en ik voel hoe het is om een lezer te zijn, steeds weer materiaal aan te treffen dat aan mijn bewustzijn, mijn lichaam, voorafgaat.  

Maarten van der Graaff (1987) debuteerde in 2013 met Vluchtautogedichten. In 2014 werd deze bundel met de C. Buddingh’-prijs bekroond. Onlangs publiceerde hij Dood werkHij is redacteur en medeoprichter van het online literair tijdschrift Samplekanon.
© Maarten van der Graaff
Vertaler: Regina Szwed dos Santos
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère