Poetry International Poetry International
Artikel

Alles wat rest is het landschap

gezett
21 januari 2016
Een dorp raakt verwoest door een aardbeving. Er wordt een nieuw dorp een paar kilometer verderop gebouwd. Als een kunstenaar wordt gevraagd er een kunstwerk voor te maken, weigert hij, hij vindt het nieuwe dorp lelijk. Maar hij heeft wel een ander voorstel. Over de ruïnes van het oude dorp plaatst hij cement. De oude straten blijven zo zichtbaar. Wat eerst huizen waren zijn nu cementen vlakken. Zo maakt hij een labyrint, althans, voor wie korter dan 1.60 is. Wie langer is kijkt over de cementen constructie heen en kan het geheel overzien. Het maken van het kunstwerk duurt vele jaren, de mensen beginnen te klagen dat de burgemeester er miljoenen aan besteedt. Dan ligt het werk stil, vlak voor voltooiing. De kunstenaar overlijdt. Pas na zijn dood, na inzamelacties van kunstenaars en liefhebbers, wordt het werk alsnog voltooid.
Petra Noordkamp maakt de film Il Grande Cretto di Gibellina, naar de in 1915 geboren kunstenaar Alberto Burri, die in het Siciliaanse dorp Gibellina een groot kunstwerk maakt. In de cementen laag over de ruïnes lopen smalle doorgangen, zo nauw als de twee oorspronkelijke straten. De film is gemaakt in opdracht van het Guggenheim, waar een retrospectief van Burri te zien was.

Ook in de dichtbundel Achter het verdwijnpunt van Frans Budé verdwijnt een landschap, het keert terug als iets anders. Zijn dertiende bundel bij Meulenhoff opent met een gedicht getiteld ‘Denkend aan Bas Jan Ader’. Over deze kunstenaar is ontstellend veel geschreven, zijn werk en ook zijn verdwijning op het water is iconisch geworden. Toch trekt Frans Budé zich daar helemaal niets van aan. Hij heeft het niet rechtstreeks over de man dobberend in zijn bootje op de oceaan, maar over alles om hem heen, over vissen die onhoorbaar twinkelen in meren onder zee. Wat stellen we ons voor bij het ‘geluid van onderzeese / watervallen’?

Rondom jou fluistert de zee, haar stem zwelt aan: open
mijn poorten en portalen, wandel over de waterpleinen
die ik je schenk, licht dat eindeloos mee glijdt met de branding.
Ik neem je op in het zand voor morgen. Leen je oor
aan een schelp, hoor het spannen in de visgraten,
hoe het kraakt en scheurt als nooit tevoren. Zoals ijskappen,
slapend onder de bleekte van de maan uit hun tomben
omhoog komen, water worden dat uitzwermt. Voor hen uit
dreef ooit jouw kleine boot boven onvermoede klippen


zoekend naar verscholen baaien. (…)


Frans Budé is een kunstenaar, een beeldend kunstenaar met een stem die zich van de compacte gedichten in de bundel Een leem uit 1986, zijn tweede, heeft losgezongen en dat in toenemende mate nog steeds doet. Hij is een beeldende kunstenaar die lyrisch schrijft over beeldende kunst. In pakweg de eerste 33 gedichten in Achter het verdwijnpunt staat alles in de jij-vorm geschreven en zo is ieder schilderij dat hij ontmoet een liefdesgedicht. Die schilderijen kunnen tuinen zijn, zoals die van Rob en Marijke Stultiens, waarin Budé het abstracte woord ‘Plek’ gebruikt en met ‘steeds ijler de stemmen, trager de uren’ even de tuin van het Franse huis van Gerrit Kouwenaar in herinnering brengt. Budé maakt vloeiende beelden die bijdragen aan die lyriek, of die beelden nu van zandsteen zijn of uit wolken bestaan die op weg zijn naar huis, where ever that may be. Hij gaat op bezoek bij het atelier van James Ensor en komt bij hem thuis. Hij merkt op dat de figuren die James Ensor schildert niet meer weten wie ze zijn. Frans Budé heeft zich gedurende de jaren los geschreven door gebruik van  in elkaar overlopende beelden. Bij de Mexicaanse kunstenaar Frida Kahlo spreekt hij over de hard grommende littekens onder haar gipsen korset. Hij schrijft over de kinderportretten van Paula Mondersohn-Becker en hij schrijft niet over de taal maar het beeldend werk van Armando: ‘ja dan, verwijdt zich het ogenblik, schuift de horizon / de zee vooruit, verspreidt een geur van zout en zand.’ In de reeks ‘In de achtertuin van Christo’ wordt de rotswand beschermd tegen dobberende vissen in doodsnood, aanspoelende flessen, en verknoopte netten en spreekt hij de inpakkunstenaar toe.

Meet de banen stof, rol op een dag vol zonnegloed
de doeken uit, laat ze klaterend afdalen langs hoge
gevels en wanden, neerstrijken met de gratie
van een vogel. Wat eerst niet bestond, drukt zich


nu in alle rijkdom uit – het verborgene zichtbaar
gemaakt, als een jonge, strakke huid met onze ogen
aan te raken, te strelen zolang het licht blijft vallen


in wijd uitdijende kringen, spiegelend om zichzelf heen.
 

Tot zover de kunst, maar ook de ballonvaart die erop volgt is beschreven in een lyrisch jij, dat de ballonvaarder aangaat. ‘Alles wat rest is steeds opnieuw het landschap,’ schrijft Budé in reactie op, ja toch weer een beeldend kunstenaar, Thomas Junghans, in wat de meest consistente reeks van de bundel is, ‘Visioen’. Bomen gaan, met een opdracht aan dichter Leo Herberghs, een concurrentiestrijd aan, ze maken spagaten, kaatsen, breken. ‘Kunnen bomen klimmen, dromen van een overkant? / Hun takken striemen het hemeldek, boren in nachtelijke uren / door grijze wolken, leggen het oor te luisteren bij de maan.’ Zoals de boom getuigt van geschiedenis, begerig licht en water tot zich neemt, niet meer weet wie dromend in zijn schaduw leeft, zo is het pad dat door het bos gaat en naar een braakliggend veldje voert. ‘Platanen lijden, je leest het aan hun lijven af.’

Tijdens een ‘Reis door Rusland’ zet Budé de schilder Kazimir Malevitsj aan het denken: ‘het gelukzalig moment iets onverminderd / in beweging te brengen, doelgericht buiten / alle krachten om een nooit eindigende ruimte in.’ Dichter bij huis steekt de dichter de Maas over, met elke stad bezig met de overkant, die een belofte is en hem huizenhoog tegemoet komt. Terug of heen, Wyck of Maastricht, de dichter gaat naamloos op in de drukte, een vergezicht tegemoet dat zich ontvouwt en stadsgrond wordt. En daar valt de straatnaam waar de dichter geboren is, ‘O Brusselsestraat, begeerlijk bruid, diep in je hart / hoor ik de slingerslag, het stuwen van de tijd.’ Hij maakt vier In Memoriams, voor Hans Groenewegen, Gerrit Kouwenaar, Harry ter Balkt en Hans van der Waarsenburg. Het ingetogen knikken van Groenewegen, Ter Balkt die de dood belet te komen en doorschrijft, Hans van der Waarsenburg die zijn laatste reis buitengaats maakt, zich verbaasd over de steward met meetlat en kompas en over de hem onbekende bestemming, waar de zon zo in brand staat als nooit ervoor. Er zijn portretten van auteurs die in de Eerste wereldoorlog gewond raakten, de granaatsplinters in het hoofd van Apollinaire, de 227 scherven in het been van Hemmingway, het Hellevuur van Blaise Cendrars, Alain-Fourniers en Wilfred Owen.

Het einde van de bundel splitst zich in tweeën. Eerst in het hooggebergte waar een oude kabellift wiebelt en onzeker lijkt of er nog wel ergens te stoppen valt, waar de bomen in de diepte tot planken verzaagd zijn en het sneeuwt in ons hoofd, de bak met strooizout en de achtergebleven reddingslijn respijt. En dan het echte einde, een kleine serie genaamd ‘Afreis’ waarin de dichter tot zijn geliefde lijkt te spreken van gene zijde van de dood. Zijn we daarmee toch niet terug bij Bas Jan Ader die inmiddels uit zijn boot is gevallen? Ja, dat zijn we. Alles wat rest is landschap, water en puin.


 Als hij straks opnieuw tussen wegzinkende huizen,
eenzame hellingen, sluipt om mij te vinden en ik
gebukt onder angst lijk weg te stromen uit mezelf,


als de maan oplost in water, het ene het andere
verdringt en terugschrikt van zichzelf, zoveel
dorheid omsluitend, zoveel wreedheid en verraad,


en ik probeer te tellen hoeveel doden onopgemerkt
’s nachts struinen langs hun eigen leven, denk ik aan jou.
Hoe ooit nog thuis te geraken, bloed en tranen zwetend,


etterend ongerief. Zoals ik verlang naar je begeerlijk
geurend lichaam, je naam spel, zo droom ik mij naar huis.
 

Frans Budé. Achter het verdwijnpunt. Meulenhoff. 128 blz. €17,99.

Dit was de laatste column van Erik Lindner op poetry.nl. Alle 28 columns die hier te lezen waren, en alle columns die Erik eerder schreef voor De Groene Amsterdammer leest u 
hier terug.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère