Poetry International Poetry International
Artikel
'Breyten Breytenbach. In de loop van de woorden.'

Je bent hier niet om de maan te vernielen

© gezett
16 december 2015
‘het verleden is altijd de vereenvoudigende / vervormer van het heden / dat je uit de weg moet duwen / om weer bij de geheugentuin uit te komen.’ Dat stelt de Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach (1939) in de bundel 'In de loop van de woorden' in vertaling van Laurens Vancrevel. Vancrevel is geen specialist in het Afrikaans, wel lijkt hij Breytenbach als dichter des te beter te verstaan. Hij maakte voor deze bundel een keuze uit de bundel 'Oorblysel' die Breytenbach in december 2014 uitgaf onder het pseudoniem Blackface Buiteblaf.
Breyten Breytenbachs maakt een krachtige periode door als je de bundel Vijf-en-veertig skemeraandsange uit die eenbeendanser se werkruimte meerekent, eveneens in 2014 verschenen, waarin hij onder meer schrijft over Walter Benjamin, op onverschrokken wijze: ‘wie denkt dat hij begrijpt / pist naast de pot / maar wie begrijpt / doet dat tegen zichzelf aan’. Zijn stem klinkt zowel krachtig als lyrisch, liefdevol en boos op ‘lui die zich als mensen vermommen om elkaar beter te kunnen verdommen’. Geregeld is er in zijn gedichten sprake van een sjamaan, een uitverkorene, en dat maakt hem verwant aan H.C. ten Berge. Maar Breyten Breytenbach klinkt evengoed aards: ‘de mens is immer beeldspraak / van het leven stof van woorden.’ Veel van de sterke gedichten uit deze bundel gaan over het dichten zelf: ‘kijk   een gedicht is het gezicht van een oeroude gedachte / een gedicht heeft het stenige gewicht / van een oude weggestopte droom.’

Wat is een ‘gebeugde verheelding’ meer dan een omdraaiing van medeklinkers? Het is de poging ‘bloed proberen te tappen / […] / uit de verbeelding van het geheugen om steen te worden.’ In een liefdesgedicht heeft de dichter diegene die toegesproken wordt lief ‘zoals een zeeolifant die leert voetballen tussen de kool’ en ‘zoals een wolk een gezicht gaat kopen / op de roerloos stromende rivier’. Breyten Breytenbach belichaamt een volslagen bezield dichterschap, zonder plichtmatige ironie en relativering, desnoods plat en pijnlijk, zolang het maar het bot raakt. Ook dit is een betekenisvolle moedwillige verdraaiing van een woord: de ‘behoortegrond’ van een dichter die eerder in zijn eigen land is vastgezet omdat hij iemand van een ander ras beminde, getuige de gevangenisbrieven die hij wisselde met André Brink. Ergens in die ‘behoortegrond’ staat een boom vol vogels en verdwaalt ‘in de indigo hemel’ een ‘hangmaan’.

Niet alle gedichten zijn even indringend. Uitgerekend het gedicht waarin hij de telefoon laat rinkelen wanneer een oude vriend belt, het zou wel eens het laatste gesprek kunnen zijn, heeft niet de kracht van de andere verzen. Om er daarna toch mooi en bondig terug te komen in het volgende gedicht:

ik heb een hekel aan woorden
door mijn handen te laten stromen
ik heb een hekel om de telefoon te pakken
die juist een overlijdensbericht heeft gebracht

en toch is korstvorming het enige patroon
dat ik ken tegen het gestotter van bloedende
handen, en zo wordt er misschien
geluisterd zonder partij te kiezen.


Tegelijk kan een hand ook iets anders dan bloeden of de telefoon pakken, namelijk schrijven: ‘een zang / van de voorbijgang / van de dingen’ maken. Hoe kan je met een slotregel ‘een schermschijn van betekenis / in de lucht (…) laten hangen’ vraagt hij zich af. ‘Vogelgrepen’ worden geregen, nog zo’n intrigerende en veelbetekenende verschrijving. Breytenbach vraagt zich af of het Rimbaud was die van de Afrikaanse poëzie een buikspreekpop maakte door aan de vooravond van zijn vertrek naar Afrika de dichtkunst op de knie te nemen zodat ze kon wenen. ‘want in Afrika / is het ’t voorrecht van een dichter / immers dat je niet hoeft in te staan / voor je opinies’. Bitter klinken de vrijheidsliederen als de dichter die buikpop op schoot neemt.

In het sterkste gedicht uit de bundel de reis van de nachttovenaar wordt een schrijver toegesproken, misschien wel de dichter Breytenbach zelf. Die schrijver stelt ‘dat poëzie een schaduwspel is’. Het gedicht blijft achter als ‘afgeworpen vervelling’ als de betekenis ‘op het punt staat te vertrekken’. De taak van hem is een hoed te overhandigen aan ‘die man zijn etterend gedicht’. Vogels proberen ‘met hun snavels als scharen / de bloederige lakens om de doden heen / los (…) te scheuren’. En dan komt die krachtige zin, een éénregelige strofe: ‘je bent hier niet om de maan te vernielen’. In je boodschappentas zitten ‘versregels als afgetelde kralen’. Een gedicht vertelt altijd het verhaal van een vervelde betekenis, zo lijkt Breytenbach zichzelf te corrigeren. Hij schrijft opnieuw over de maan die ‘beweegt als een spiraal // om bij jou uit te komen als een droom / in de nacht of als een rakelingse vogel / boven sombere boomtoppen’.

Vleugels groeien uit je ‘als een belichaming van schroeiende pijn', schrijft Breytenbach in de laatste reeks. Hij waarschuwt vrouw en kinderen voor de blaffende wijsgeer: ‘slechts de dood die ophoudt is overerfelijk.’ In de herhaling gaan zijn regels als een mantra werken, ‘al kende het haar niet / al was het niet aan haar verwant’. Is de mens er bang voor dat ‘linten van donkere heuvels / ophouden door onze leden te lopen’ als men de ogen sluit? Het gaat de surrealistische en de realistische Breytenbach om de loop van de woorden, zoveel is duidelijk. Want alleen die ‘ontbloot het gedicht’.
Breyten Breytenbach. In de loop van de woorden.
Vertalingen: Laurens Vancrevel. Koppernik, 2015. 56 blz. €15,-
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère