Artikel
Tsead Bruinja over de ‘innemende genadeloze tederheid’ van de Britse dichter
Als we als Kim Moore konden spreken
3 december 2015
Moore is in haar dagelijkse leven muziekdocent en speelt zelf trompet. In The Art of Falling komt die trompet regelmatig terug, bijvoorbeeld wanneer ze op humoristische wijze de leerlingen vervloekt die ‘op het mondstuk tikken / met de muis van hun hand om een plopgeluid te maken’ of ‘die de trompet op de grond laten vallen en dan lachen’. Van Moore mogen ze ieder weekend buitenshuis marcheren in de kou en geteisterd worden door ‘de drang om elke dag te oefenen zonder vooruitgang’.
Bij een dichter met een dergelijke muzikale achtergrond verwacht je dat ook in het werk terug te zien en dat is bij Moore zeker het geval. Haar zinnen zijn soepel en herhaling zorgt bij haar nooit voor eentonige opsommingen. Moore excelleert bovendien in lange vloeiende zinnen waarin ze liefdevol het werk van normale mensen als steigerbouwers en boxers prijst. Ze schrijft vurig en eerlijk over ‘haar mensen’, ‘mensen die vloeken zonder te beseffen dat ze vloeken’ en ‘mensen die onderkruiper schreeuwden en bakstenen gooiden naar de politie’. De poëzie van Moore is van een innemende genadeloze tederheid.
Kim Moore woont in Barrow, Cumbria, Engeland. Als je bij haar de deur uitgaat en de straat afloopt, ontwaar je tussen de rijen huizen de zee. Zij is de dochter van een steigerbouwer uit Leicester. Daar werd ze in 1981 geboren en erfde van haar ouders een prachtig ‘common’ arbeidersaccent. Als ze ‘water’ zegt, hoor je ‘wha’uhr’. Vele juffen en meesters probeerden het haar, gelukkig tevergeefs, af te leren. Ik leerde Moore kennen in Fermoy, County Cork, Ierland en was enorm onder de indruk van de gedichten die ze voorlas uit haar chapbook If We Could Speak Like Wolves (Als we als wolven konden spreken).
Nu is er de The Art of Falling (De kunst van het vallen; Seren 2015), waarin net als in haar chapbook weer volop wolven rondlopen. Die wolven huilen hard in en door haar gedichten, bijvoorbeeld wanneer ze schrijft over een gewelddadige periode in haar leven: ‘In dat jaar was mijn lichaam een rookpilaar / en konden zelfs zijn handen mij niet houden. / . . . / En in dat jaar sprak mijn tong de taal van insecten en herkende zelfs mijn vader mij niet’. Maar vraag Moore niet naar de betekenis van haar wolven. Daarover laat ze voor zichzelf en voor haar lezer liever iets van mysterie over bestaan.Moore is in haar dagelijkse leven muziekdocent en speelt zelf trompet. In The Art of Falling komt die trompet regelmatig terug, bijvoorbeeld wanneer ze op humoristische wijze de leerlingen vervloekt die ‘op het mondstuk tikken / met de muis van hun hand om een plopgeluid te maken’ of ‘die de trompet op de grond laten vallen en dan lachen’. Van Moore mogen ze ieder weekend buitenshuis marcheren in de kou en geteisterd worden door ‘de drang om elke dag te oefenen zonder vooruitgang’.
Bij een dichter met een dergelijke muzikale achtergrond verwacht je dat ook in het werk terug te zien en dat is bij Moore zeker het geval. Haar zinnen zijn soepel en herhaling zorgt bij haar nooit voor eentonige opsommingen. Moore excelleert bovendien in lange vloeiende zinnen waarin ze liefdevol het werk van normale mensen als steigerbouwers en boxers prijst. Ze schrijft vurig en eerlijk over ‘haar mensen’, ‘mensen die vloeken zonder te beseffen dat ze vloeken’ en ‘mensen die onderkruiper schreeuwden en bakstenen gooiden naar de politie’. De poëzie van Moore is van een innemende genadeloze tederheid.
© Tsead Bruinja
Vertaler: Regina Szwed dos Santos
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère