Artikel
Vuurwerk II
23 maart 2015
Een tweede voorgesteld project, al wel gerealiseerd, betreft de website hetlandbinnendemuren.nl. Vormgevers Sjoerd ter Borg en Jorrit Schaap verkenden het Marineterrein in Amsterdam dat 350 jaar voor de gewone mens afgesloten is geweest. Ten tijde van de scheepwerf van Michiel de Ruyter tot aan de schuilplek van Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali bleef het voor het publiek een onbekend stuk niemandsland. Marinepersoneel moest zich steeds weer officieel aanmelden, er bleek een helikopterlandplaats te zijn. Het gebied op zichzelf (een tamelijk lelijk eiland, pal achter het Scheepvaartmuseum, niet ver van Centraal Station) bleek niet erg spannend zonder verhalen over wat er zich heeft afgespeeld en wat er zich zou kunnen afspelen. Met hulp van Das Magazin nodigden de vormgevers een aantal schrijvers uit, Niña Weijers, Gustaaf Peek, Allard Schröder, Daan Heerma van Vos en Caroline Trujillo, om een preview te krijgen van het gebied dat binnenkort openbaar gemaakt wordt. Fotograaf Koos Breukel portretteerde het vijftal samen met vijf vaste terreingangers van de Konklijke Marine. Verhalen en portretten staan op de website.
Literatuur op het scherm werkt als een film, stelde hoogleraar Yra van Dijk in haar keynote over literatuur en de nieuwe media die tijdens de bijeenkomst werd geprojecteerd. De lezer is toeschouwer geworden, de schrijver is redacteur. Zowel materieel als immaterieel is het werkproces veeleisend. Poëzie die op het scherm wordt gepresenteerd, heeft vaak een hoog performancegehalte, net als op het podium is het de stem van de dichter die ons meevoert. Verder is de samenwerking van belang tussen schrijver en uitvoerder. Literatuur op het scherm vraagt nu eenmaal om ‘veel technische knutsel’.
Opvallend is dat de dichters die aan de overige twee projecten van het programma meededen, Micha Hamel en Mark Boog, beiden kozen voor een praktische invulling van de technologische toepassing. Dat kan aan de combinatie liggen met de uitvoerende vormgever, in ieder geval pasten zij hun tekst aan op het medium. Micha Hamel schreef het gedicht Zonder handen, waar het publiek vervolgens naar luisterde met een Oculus Rift bril op. Terwijl een virtuele wereld zich door die bril voor je ogen afspeelt, hoor je een stem die letterlijk vertelt wat er gebeurt. Je begint met een neplichaam, zo licht de vormgever Demian Albers toe, je bent alleen nog maar je gedachte. Als je naar beneden kijkt (wat als je de bril afzet altijd een merkwaardige gewaarwording is: mensen om je heen met beeldschermen op hun neus die hun nek alle kanten op draaien) zie je dat je een vrouwenlichaam hebt. De omgeving is volgens de vormgever poëtisch en rustig, een ruimte voor een getekende textuur, en de tekst aangenaam direct, this is what you see and this is what you get. Dat laatste blijkt een noodzaak, omdat in de virtuele omgeving de tekst maar één speler op het spel van de zintuigen is. Opvallend is dat Micha Hamel, bekend van zijn denderende gedichten, dit procedé goed begreep, mogelijk omdat hij behalve dichter componist is. Literatuur op het scherm is vaak zelfreflectie over het eigen medium, om het met een driedubbel pleonasme te zeggen. Bijna ieder woord is er een te veel. Volgens Hamel moet je in zo’n geval heel klein beginnen: wat voor kleur heeft dit, hoe schuin staat deze standaard. Er is geen ruimte voor grote ideeën. Het gedicht wordt voorgelezen door Eva Duijvestein, die een bijna stewardessachtig stemgeluid opzet. Een intrigerende ervaring.
Succesvol was de presentatie van Mark Boog, die met John van der Wens een interactieve app ontwikkelt die in april gaat verschijnen, Dichtbij genaamd. De gebruiker maakt met zijn mobiele telefoon een foto van waar hij of zij naar kijkt, verstuurt het via de app en krijgt er een gedicht voor terug. Toepasselijke gedichten, noemt Mark Boog ze. De vraag is natuurlijk hoe de app bij het beeld het gedicht vindt dat er bij past en daarin een paar woorden aanpast om het toepasselijk genoeg te krijgen. Algoritmes, leggen de makers uit, leveren geen literatuur op maar ‘machineversjes’. Iets dat zij willen doorbreken met Dichtbij. Vraagstuk bleef voor de makers hoe vaak de gebruiker met deze app kan spelen. Volgens Mark Boog was het zoiets als chips, een is lekker maar na vijf heb je er genoeg van. Vijf chipjes of vijf zakken, vroeg de curator van het Stedelijk die het programma presenteerde, Margriet Schavemaker. Vijf gedichten, antwoorde Mark Boog.
De weerklank in het publiek was groot. De makers lieten de app uitproberen door Ingmar Heytze en een anoniem meisje bij een bushalte, die het leuk vond dat er ‘een dorstige giraf’ in het gedicht voorkwam. Boog had inmiddels 30 gedichten klaar staan in de apple store voor Dichtbij. Volgens hem moest het ‘gewoon een goed gedicht zijn met niet teveel toeters en bellen.’ Misschien ben ik zuur, maar wie zit er eigenlijk te wachten op toepasselijke gedichten? Waarom een toegepast aftreksel van the real Boog die je in een bundel vindt? Omdat het zo naar de mensen te brengen valt met een app, alleen maar omdat je daarmee een nieuwe toepassing voor poëzie kunt uitproberen? Omdat daarmee poëzie ‘aan de man gebracht wordt’?
Ik moet denken aan een opmerking aan een dinertafel in Berlijn, ‘geen wonder dat Nederland 40% op cultuur bezuinigt, kijk maar naar die foeilelijke rotondekunst’. De idee dat kunst aangepast en afgevlakt moet worden voor ‘de gewone man’, zodat die kunst niet meer raar of excentriek of buitenissig hoeft te zijn, maar ‘best leuk’ eigenlijk, tegen alle verwachtingen in, lijkt mij een soort kiezersbedrog. Die anonieme gewone man heeft wel door wanneer hij voor de gek wordt gehouden. Aan het eind van het liedje heeft niemand wat aan slechte kunst, de maker niet en de ‘gewone’ of ‘ongewone’ toeschouwer niet en de politiek al helemaal niet. Dat maakt dat het me niet zinvol lijkt kwaliteitseisen te laten varen zodra men ‘de openbare ruimte’ betreedt. Jacq Vogelaar is amper een jaar dood en zijn gedachtengoed komt me urgenter voor dan ooit.
Mogelijk ben ik zuur, Boog en Van der Wens kregen na hun presentatie een daverend applaus in de afgeladen zaal. De bijeenkomst werd afgesloten door een column van Niels ’t Hooft die het woord literatuur te beperkend vond voor wat er allemaal mogelijk werd en het betreurde dat een van de deelnemers, het Nederlands Letterenfonds, nog steeds vooral volgde wat door traditionele uitgeefhuizen werd uitgegeven. Buitenechtelijke maatstaven voor de virtuele werkelijkheid, zo zou je het kunnen samenvatten. Hypothetisch heeft de blogger gelijk, als internet een hoogwaardig niveau zou presenteren. Maar internet is nog steeds een artistiek probleem, zo werd er al eerder gesteld op de bijeenkomst. ’T Hooft gaat daarmee alleen van een ideale toekomst uit, niet van een werkelijkheid en ook geen virtuele.
Wat de 3D-wereld van Demian Albers en Micha Hamel laat zien, is dat bewustzijn van het medium dat gebruikt wordt goed werkt, bewustzijn dat zich ook in poëzie laat vertalen. Dat is geen artistieke aderlating, maar een uitdaging aan het werk te gaan met nieuwe technieken. Zoiets stemt optimistisch. In de neiging steeds toegankelijker te worden en steeds minder elitair te zijn, steeds zichtbaarder, maakt de kunst een diepe buiging voor het publiek. Zo lenig dat de kunstenaar de neuzen van zijn eigen schoenen al kan kussen tot de overheid nog maar een simpele karateslag in zijn nek hoeft uit te voeren. Waarop hij op de grond ligt, zo’n beetje als een deurmatje waarop de zwarte letters ‘Welkom’ vervaagd zijn. Zoals de rookpluimpjes die je na het afsteken van vuurpijlen in de lucht ziet.
Literatuur op het scherm
Op uitnodiging van Poetry International doet dichter en poëzierecensent Erik Lindner op deze site twee keer per maand verslag van zijn ervaring als lezer en als reiziger. Dichtbundels, vertalingen, evenementen en festivals komen aan bod. De ene keer richt hij zich op poëzie van Nederlandse bodem, de volgende keer op poëzie uit de rest van de wereld. Jarenlang schreef Lindner columns voor De Groene, eerst voor het blad, later online. Al Lindners columns en recensies voor De Groene en andere bladen vindt u hier.
Vlak voor het oudejaarsvuurwerk van 2014 presenteerden het Nederlands Letterenfonds en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie in het Stedelijk Museum in Amsterdam ‘Literatuur op het scherm. Een samenwerkingsproject tussen auteurs en vormgevers, een vervolg op Poëzie op het scherm’ [ digidicht.nl], dat overwegend filmpjes bij gedichten opleverde. De technologie is inmiddels stukken verder en de bijeenkomst was vooral spannend vanwege de mogelijkheden die nog in ontwikkeling zijn. Je kreeg de indruk een blik in de toekomst te werpen. Er werden vier projecten gepresenteerd, in verschillende staten van voltooiing.
Schrijver Pauline Genee en vormgever Udo Prinsen ontwikkelen een ‘literaire luisterloop’ door het Amsterdamse bos. De natuur is ons scherm, verklaarde het koppel. Verdwalen in Nederland is niet meer mogelijk, stuur liever mensen met een spannend verhaal op hun smartphone het bos in. Doordat de wandelaar op kruispunten zelf zijn richting kiest, kiest hij ook welk perspectief van het verhaal hij te horen krijgt, wie van de vier hoofdfiguren het verhaal vertelt. Het verhaal is geschreven voor een app die ingesproken gaat worden door acteurs.Een tweede voorgesteld project, al wel gerealiseerd, betreft de website hetlandbinnendemuren.nl. Vormgevers Sjoerd ter Borg en Jorrit Schaap verkenden het Marineterrein in Amsterdam dat 350 jaar voor de gewone mens afgesloten is geweest. Ten tijde van de scheepwerf van Michiel de Ruyter tot aan de schuilplek van Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali bleef het voor het publiek een onbekend stuk niemandsland. Marinepersoneel moest zich steeds weer officieel aanmelden, er bleek een helikopterlandplaats te zijn. Het gebied op zichzelf (een tamelijk lelijk eiland, pal achter het Scheepvaartmuseum, niet ver van Centraal Station) bleek niet erg spannend zonder verhalen over wat er zich heeft afgespeeld en wat er zich zou kunnen afspelen. Met hulp van Das Magazin nodigden de vormgevers een aantal schrijvers uit, Niña Weijers, Gustaaf Peek, Allard Schröder, Daan Heerma van Vos en Caroline Trujillo, om een preview te krijgen van het gebied dat binnenkort openbaar gemaakt wordt. Fotograaf Koos Breukel portretteerde het vijftal samen met vijf vaste terreingangers van de Konklijke Marine. Verhalen en portretten staan op de website.
Literatuur op het scherm werkt als een film, stelde hoogleraar Yra van Dijk in haar keynote over literatuur en de nieuwe media die tijdens de bijeenkomst werd geprojecteerd. De lezer is toeschouwer geworden, de schrijver is redacteur. Zowel materieel als immaterieel is het werkproces veeleisend. Poëzie die op het scherm wordt gepresenteerd, heeft vaak een hoog performancegehalte, net als op het podium is het de stem van de dichter die ons meevoert. Verder is de samenwerking van belang tussen schrijver en uitvoerder. Literatuur op het scherm vraagt nu eenmaal om ‘veel technische knutsel’.
Opvallend is dat de dichters die aan de overige twee projecten van het programma meededen, Micha Hamel en Mark Boog, beiden kozen voor een praktische invulling van de technologische toepassing. Dat kan aan de combinatie liggen met de uitvoerende vormgever, in ieder geval pasten zij hun tekst aan op het medium. Micha Hamel schreef het gedicht Zonder handen, waar het publiek vervolgens naar luisterde met een Oculus Rift bril op. Terwijl een virtuele wereld zich door die bril voor je ogen afspeelt, hoor je een stem die letterlijk vertelt wat er gebeurt. Je begint met een neplichaam, zo licht de vormgever Demian Albers toe, je bent alleen nog maar je gedachte. Als je naar beneden kijkt (wat als je de bril afzet altijd een merkwaardige gewaarwording is: mensen om je heen met beeldschermen op hun neus die hun nek alle kanten op draaien) zie je dat je een vrouwenlichaam hebt. De omgeving is volgens de vormgever poëtisch en rustig, een ruimte voor een getekende textuur, en de tekst aangenaam direct, this is what you see and this is what you get. Dat laatste blijkt een noodzaak, omdat in de virtuele omgeving de tekst maar één speler op het spel van de zintuigen is. Opvallend is dat Micha Hamel, bekend van zijn denderende gedichten, dit procedé goed begreep, mogelijk omdat hij behalve dichter componist is. Literatuur op het scherm is vaak zelfreflectie over het eigen medium, om het met een driedubbel pleonasme te zeggen. Bijna ieder woord is er een te veel. Volgens Hamel moet je in zo’n geval heel klein beginnen: wat voor kleur heeft dit, hoe schuin staat deze standaard. Er is geen ruimte voor grote ideeën. Het gedicht wordt voorgelezen door Eva Duijvestein, die een bijna stewardessachtig stemgeluid opzet. Een intrigerende ervaring.
Succesvol was de presentatie van Mark Boog, die met John van der Wens een interactieve app ontwikkelt die in april gaat verschijnen, Dichtbij genaamd. De gebruiker maakt met zijn mobiele telefoon een foto van waar hij of zij naar kijkt, verstuurt het via de app en krijgt er een gedicht voor terug. Toepasselijke gedichten, noemt Mark Boog ze. De vraag is natuurlijk hoe de app bij het beeld het gedicht vindt dat er bij past en daarin een paar woorden aanpast om het toepasselijk genoeg te krijgen. Algoritmes, leggen de makers uit, leveren geen literatuur op maar ‘machineversjes’. Iets dat zij willen doorbreken met Dichtbij. Vraagstuk bleef voor de makers hoe vaak de gebruiker met deze app kan spelen. Volgens Mark Boog was het zoiets als chips, een is lekker maar na vijf heb je er genoeg van. Vijf chipjes of vijf zakken, vroeg de curator van het Stedelijk die het programma presenteerde, Margriet Schavemaker. Vijf gedichten, antwoorde Mark Boog.
De weerklank in het publiek was groot. De makers lieten de app uitproberen door Ingmar Heytze en een anoniem meisje bij een bushalte, die het leuk vond dat er ‘een dorstige giraf’ in het gedicht voorkwam. Boog had inmiddels 30 gedichten klaar staan in de apple store voor Dichtbij. Volgens hem moest het ‘gewoon een goed gedicht zijn met niet teveel toeters en bellen.’ Misschien ben ik zuur, maar wie zit er eigenlijk te wachten op toepasselijke gedichten? Waarom een toegepast aftreksel van the real Boog die je in een bundel vindt? Omdat het zo naar de mensen te brengen valt met een app, alleen maar omdat je daarmee een nieuwe toepassing voor poëzie kunt uitproberen? Omdat daarmee poëzie ‘aan de man gebracht wordt’?
Ik moet denken aan een opmerking aan een dinertafel in Berlijn, ‘geen wonder dat Nederland 40% op cultuur bezuinigt, kijk maar naar die foeilelijke rotondekunst’. De idee dat kunst aangepast en afgevlakt moet worden voor ‘de gewone man’, zodat die kunst niet meer raar of excentriek of buitenissig hoeft te zijn, maar ‘best leuk’ eigenlijk, tegen alle verwachtingen in, lijkt mij een soort kiezersbedrog. Die anonieme gewone man heeft wel door wanneer hij voor de gek wordt gehouden. Aan het eind van het liedje heeft niemand wat aan slechte kunst, de maker niet en de ‘gewone’ of ‘ongewone’ toeschouwer niet en de politiek al helemaal niet. Dat maakt dat het me niet zinvol lijkt kwaliteitseisen te laten varen zodra men ‘de openbare ruimte’ betreedt. Jacq Vogelaar is amper een jaar dood en zijn gedachtengoed komt me urgenter voor dan ooit.
Mogelijk ben ik zuur, Boog en Van der Wens kregen na hun presentatie een daverend applaus in de afgeladen zaal. De bijeenkomst werd afgesloten door een column van Niels ’t Hooft die het woord literatuur te beperkend vond voor wat er allemaal mogelijk werd en het betreurde dat een van de deelnemers, het Nederlands Letterenfonds, nog steeds vooral volgde wat door traditionele uitgeefhuizen werd uitgegeven. Buitenechtelijke maatstaven voor de virtuele werkelijkheid, zo zou je het kunnen samenvatten. Hypothetisch heeft de blogger gelijk, als internet een hoogwaardig niveau zou presenteren. Maar internet is nog steeds een artistiek probleem, zo werd er al eerder gesteld op de bijeenkomst. ’T Hooft gaat daarmee alleen van een ideale toekomst uit, niet van een werkelijkheid en ook geen virtuele.
Wat de 3D-wereld van Demian Albers en Micha Hamel laat zien, is dat bewustzijn van het medium dat gebruikt wordt goed werkt, bewustzijn dat zich ook in poëzie laat vertalen. Dat is geen artistieke aderlating, maar een uitdaging aan het werk te gaan met nieuwe technieken. Zoiets stemt optimistisch. In de neiging steeds toegankelijker te worden en steeds minder elitair te zijn, steeds zichtbaarder, maakt de kunst een diepe buiging voor het publiek. Zo lenig dat de kunstenaar de neuzen van zijn eigen schoenen al kan kussen tot de overheid nog maar een simpele karateslag in zijn nek hoeft uit te voeren. Waarop hij op de grond ligt, zo’n beetje als een deurmatje waarop de zwarte letters ‘Welkom’ vervaagd zijn. Zoals de rookpluimpjes die je na het afsteken van vuurpijlen in de lucht ziet.
Literatuur op het scherm
Op uitnodiging van Poetry International doet dichter en poëzierecensent Erik Lindner op deze site twee keer per maand verslag van zijn ervaring als lezer en als reiziger. Dichtbundels, vertalingen, evenementen en festivals komen aan bod. De ene keer richt hij zich op poëzie van Nederlandse bodem, de volgende keer op poëzie uit de rest van de wereld. Jarenlang schreef Lindner columns voor De Groene, eerst voor het blad, later online. Al Lindners columns en recensies voor De Groene en andere bladen vindt u hier.
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère