Poetry International Poetry International
Artikel
Gerrit Kouwenaar (1923 - 2014)

De exacte mogelijkheden van de taal

Pieter Vandermeer
4 september 2014
Het werk van Gerrit Kouwenaar, die vandaag op 91-jarige leeftijd overleed, is altijd argument en voorbeeld geweest in de discussie over hermetische poëzie versus begrijpelijke poëzie en over de poëzie als een talig object versus de poëzie als verwoording van de condition humaine, een verwoording die de menselijk emotie inzichtelijk en navoelbaar maakt. Nou moest Kouwenaar niet veel hebben van poëzie die bedoeld was of gelezen moest worden om troost te bieden. 'Als je daarnaar op zoek bent moet je maar naar de kerk gaan, naar een dominee, niet naar een dichter, denk ik,' zei hij in de documentaire 'Totaal witte kamer'. Maar het opmerkelijke van Kouwenaars werk is wel dat het de vermeende keuze tussen het gedicht als een zelfstandig object en het gedicht als manier om te communiceren overstijgt. Het gaat om de spanning tussen beide, een spanning die vooral in de vaak kale uitgebeende gedichten zichtbaar en voelbaar wordt gemaakt. Vooral de bundel waar de bovengenoemde documentaire vooral op inzoomde, 'Totaal witte kamer', is in deze zin illustratief.
Binnen deze bundel zijn de nodige klassiekers uit Kouwenaars oeuvre te vinden, zoals het gedicht ’men moet’ dat met zijn opsommende karakter misschien in eerste instantie afstandelijk en klinisch klinkt maar ook zorgt voor een grote emotionele spanning. Zoals Gerrit Komrij ooit over dit gedicht schreef: ‘Dit gedicht wil het kaalste van het kaalste bieden - het boodschappenlijstje van hem die gaat sterven - maar ook zindert het van warmte en mededogen.’ Gerrit Kouwenaar is de dichter bij uitstek die excelleerde in de exacte mogelijkheden van de taal: om met grote helderheid en precisie te laten zien hoe de wereld en hoe wij de wereld kennen en ondergaan uit taal is opgebouwd.

Gerrit Kouwenaar bracht in 1941 in eigen beheer de bundel 'Vroege voorjaarsdag' uit, maar debuteerde officieel in 1953 met de bundel Achter een woord. Zijn inleiding op de bloemlezing Vijf 5-tigers zorgde ervoor dat hij lange tijd met die stroming werd geassocieerd, maar hij distantieerde  zich al snel van het experiment van de Vijftigers, om een hele nieuwe weg in te slaan. De gedichten uit zijn vroegste periode zijn vaak sterk maatschappijkritisch en schuwen de anekdote niet. In de jaren zestig ontwikkelt hij de meer abstracte en bedachtzame stijl waarom hij lange tijd bekend stond. In de jaren negentig wist Kouwenaar een groter publiek voor zich te winnen doordat zijn poëzie persoonlijker werd, zoals in de eerder genoemde bundel ‘Totaal witte kamer’, die hij schreef naar aanleiding van de dood van zijn vrouw Paula.
Met de dood van Gerrit Kouwenaar is een van de indrukwekkendste en belangrijkste dichters van de twintigste eeuw heengegaan.

MEN MOET

Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen

men moet nog boodschappen doen voor het donker
de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder

men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters
een harnas aanmeten, ijswater koken leren

men moet de fotograaf nog de bloedplas wijzen
zijn huis ontwennen, zijn inktlint vernieuwen

men moet nog een kuil graven voor een vlinder
het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge −
© Jan Baeke
Bron: Poetry International
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère