Artikel
Bladmuziek: F. van Dixhoorn en B. Zwaal
21 maart 2013
B. Zwaal publiceerde zijn elfde bundel oever drinkt oever. De bundel bestaat uit zes afdelingen waarin de gedichten niet van kort naar lang gaan, zoals in zijn vroegere bundels als dwang paransang, maar juist een golfbeweging maken, van uiterst kort naar langer naar opnieuw ultrakort. In het begin weet je niet of je ze apart of samen moet lezen. Een gedicht bestaat uit de woorden ‘roei rivier’ en dat deint ritmisch over naar het volgende ‘roei wijder dan water’ en weer verder in het volgende gedicht ‘wrik de rivier / op’. Toch schrijft B. Zwaal nog steeds gewoon losse gedichten die bovenaan de pagina beginnen en geen reeksen die over de bladzijden heen zwermen. Het gedicht ‘oever / drinkt / oever’ doet even denken aan het werk van F. van Dixhoorn, bij wie sinds een aantal jaar een bundel een gedicht is, door de stelselmatigheid van zijn ritmering . Het lijkt alsof die drie woorden onder elkaar telbaar zijn.
B. Zwaal heeft respect voor de woorden, je merkt dat als hij zijn gedichten voorleest, hoe hij de woorden benadrukt die hij uitspreekt. Dat respect maakt hem een heel specifiek dichter. oever drinkt oever bevat voor het grootste gedeelte heel mooie poëzie. Af en toe breekt daar de belhamel doorheen die met woorden speelt en werkwoorden als ‘pernissen’ gebruikt. ‘over de maas / raast de waterweg’ schrijft hij en ‘fluks is het licht / verpakt de rivieren’. Toch is het niet alleen zog, schuim en nautiek dat deze bundel bijeenhoudt. Er is als altijd bij Zwaal de erotiek: ‘zoenige benen / onder rijmrok’. Hij beschrijft treffend dieren als ‘aandachtige grazers’ en houdt van woorden als ‘leeghwater’ en ‘vrolikshaven’. Als er geen zee is, dan is het ook gelijk hommeles. ‘christenen razen / op meubelboulevards’ klinkt zo goed als boos. ‘draagklucht nept huisgezin / hoeksteen’ en ‘kleingelukkoek’ geven ook geen beeld van pais en vree. Veel gedichten gaan over het drinken en komen zo weer terug bij rivieren, met vreemde woorden als ‘zundgat’. ‘tongriem ontlast het gesprek / bindt ijdelheid in,’ schrijft Zwaal. Hij heeft het over ‘de roermond van de stad’. Tussen het respect voor de woorden en de speelsheid die halverwege de bundel opduikt, staan kleine juweeltjes als deze:
het is een bitter merk, de aarde
hij draait rond aan kabelen
gehangen
zoals men vroeger de maan beklom
wuivend met riet en de volle lucht
van aardse longen
landde op maan
aardde
B. Zwaal is een Hollandse meester genoemd, toen zijn vorige bundel zouttong voor de VSB Poëzieprijs werd genomineerd. Opvallend genoeg is die titel nog veel meer van toepassing op zijn nieuwe bundel, hij huldigt het land aan het water. ‘het lege land oogt verlegen’ is wat mij betreft een mooie omschrijving van de polder. En hij weet met al zijn respect de woorden nog steeds in beweging te brengen:
uit golven
weven zij zeeën.
Van F. van Dixhoorn verscheen De zon in de pan, zijn zesde dichtbundel. Wat ik hierboven schreef klopt niet helemaal: in dit geval is niet een bundel een gedicht, het gedicht bestaat uit twee deeltjes, samen in een kaft gevouwen. Het is een wonderlijk mooie uitgave, veel kleuriger ook dan de eerdere bundels van Van Dixhoorn. Ik heb zijn werk wel eens geprobeerd te lezen met de cijfers als witregels, 1 tot 4 en heel soms tot 6, en ze zo opnieuw als strofes te zien. Als het cijfer 1 werd genoemd, begon het gedicht opnieuw. Het wit werd dan vormgeving. Daar kom je een eind mee weg met de eerste drie bundels, waarin reeksen zijn opgenomen, maar in de bundels Twee piepjes en Dan op de zeevaartschool lukt dat niet meer. De strakke vormgeving van de kaften bouwt voort op het werk van Leendert van Stofbergen, die gedurende een periode alle dichtbundels van De Bezige Bij zo vormgaf: auteursnaam, titel, genre en uitgeverij tussen liggende strepen. Bij Van Dixhoorn viel het extra op, omdat de kaften egaal zijn en zonder afbeelding. Die stijl heeft hij consequent doorgezet. Toch zijn de twee bundels die niet bij De Bezige Bij verschenen, Jaagpad bij Perdu en Loodswezen in de slibreeks, opmaat geweest voor zijn latere werk, waarbij een gedicht gelijk ook een volledig boek is.
Het was meen ik Rein Bloem die in het nawoord van Jaagpad het tellen in het werk van Van Dixhoorn verbond aan de bomen waar je langs loopt, tussen het pad en het water. De woorden lijken dan gedachten, invallen, binnenpretjes tussen de schaduw van een boom. Zo zou je ook zijn nieuwe bundel kunnen lezen, waar minder cijfers in voorkomen, ‘om / de ene na / de andere / om’, het is alsof je boompje verwisselt, van je linkerarm om de ene boom naar je rechterarm om de andere boom slalomt. Ik krijg door dat Jaagpad telkens het beeld voor me van een trekschuit, die door een paard op het pad wordt voorgetrokken. Maar dat kan helemaal niet, want dan staan die bomen (boom 1, boom 2, enzovoort) in de weg!
Eigenlijk is het jammer om zo over het werk van Van Dixhoorn te schrijven, alsof het een raadsel is dat een sleutel benodigt. Alsof het een constructie zou zijn en niet een kunstwerk. Een vertaler merkte ooit op dat Van Dixhoorn naar het Frans vertalen zinloos zou zijn, dat hebben ze daar al volgens hem en veel beter ook. Nee, dacht ik, dat is niet waar. De woorden waar de poëzie van Van Dixhoorn uit bestaat is juist zo Nederlands als maar kan, die grappige, heldere, spreektalige zinnetjes. Ze doen eerder denken aan Martin Reints, Miriam Van hee of zelfs Remco Campert. En dat moet juist wel vertaald worden. En eenmaal vertaalt blijkt het ook een succes, er is zelfs een Frans theatergezelschap dat zijn poëzie in vertaling uitvoert.
Nu heb ik niets over de bundel geschreven en dat ga ik ook niet doen. Of goed, toch een citaat: ‘hoor je dan’ herhaalt de dichter en na ‘telkens na de/ 4. wat verandert / 4. als er niets verandert’ volgt deze pagina:
bedoelde u
wat verandert
als er niets verandert.
B. Zwaal. Oever drinkt oever. Wereldbibliotheek, 72 blz. €19,90
F. van Dixhoorn. De zon in de pan. De Bezige Bij, 2 x 24 blz. €17,50
Op uitnodiging van Poetry International doet dichter en poëzierecensent Erik Lindner op deze site twee keer per maand verslag van zijn ervaring als lezer en als reiziger. Dichtbundels, vertalingen, evenementen en festivals komen aan bod. De ene keer richt hij zich op poëzie van Nederlandse bodem, de volgende keer op poëzie uit de rest van de wereld. Jarenlang schreef Lindner columns voor De Groene, eerst voor het blad, later online. Al Lindners columns en recensies voor De Groene en andere bladen vindt u hier.
Nicole Markotic gebruikte op het Versefest in Ottawa de term ‘Prairie poetry’. Een kennis van haar verhuisde naar Calgary, een plaats in de uitgestrekte Canadese provincie Alberta en vond het leven daar best al klaagde die over de overvloed aan poëzie over de prairie. Je gaat je meteen afvragen hoe die eruit ziet: korte regels, veel rust en kalmte, de bezongen vlakte en de wind die eroverheen suist, mogelijk her en der een ratelslang en een holster aan een houten hek. ‘Poems to feed the vast open spaces of the soul,’ zo staat er op de website Prairie Poetry.
Hebben wij ook zoiets? Poëzie van de polders en de brede rivieren en dijkweringen en wolkenluchten? In veel poëzie klotst het een en ander door de nabijheid van de zee. Het is natuurlijk gevaarlijk om niet van dichtbundels uit te gaan maar van poëtische stromingen, voor je het weet sticht je een zeevaartschool en deel je een predicaat uit. Denk aan het gedicht ‘Beethoven op de schaal van Beaufort’ waarin Anneke Brassinga het zeeschuim bezingt tot in ongekende aria’s.B. Zwaal publiceerde zijn elfde bundel oever drinkt oever. De bundel bestaat uit zes afdelingen waarin de gedichten niet van kort naar lang gaan, zoals in zijn vroegere bundels als dwang paransang, maar juist een golfbeweging maken, van uiterst kort naar langer naar opnieuw ultrakort. In het begin weet je niet of je ze apart of samen moet lezen. Een gedicht bestaat uit de woorden ‘roei rivier’ en dat deint ritmisch over naar het volgende ‘roei wijder dan water’ en weer verder in het volgende gedicht ‘wrik de rivier / op’. Toch schrijft B. Zwaal nog steeds gewoon losse gedichten die bovenaan de pagina beginnen en geen reeksen die over de bladzijden heen zwermen. Het gedicht ‘oever / drinkt / oever’ doet even denken aan het werk van F. van Dixhoorn, bij wie sinds een aantal jaar een bundel een gedicht is, door de stelselmatigheid van zijn ritmering . Het lijkt alsof die drie woorden onder elkaar telbaar zijn.
B. Zwaal heeft respect voor de woorden, je merkt dat als hij zijn gedichten voorleest, hoe hij de woorden benadrukt die hij uitspreekt. Dat respect maakt hem een heel specifiek dichter. oever drinkt oever bevat voor het grootste gedeelte heel mooie poëzie. Af en toe breekt daar de belhamel doorheen die met woorden speelt en werkwoorden als ‘pernissen’ gebruikt. ‘over de maas / raast de waterweg’ schrijft hij en ‘fluks is het licht / verpakt de rivieren’. Toch is het niet alleen zog, schuim en nautiek dat deze bundel bijeenhoudt. Er is als altijd bij Zwaal de erotiek: ‘zoenige benen / onder rijmrok’. Hij beschrijft treffend dieren als ‘aandachtige grazers’ en houdt van woorden als ‘leeghwater’ en ‘vrolikshaven’. Als er geen zee is, dan is het ook gelijk hommeles. ‘christenen razen / op meubelboulevards’ klinkt zo goed als boos. ‘draagklucht nept huisgezin / hoeksteen’ en ‘kleingelukkoek’ geven ook geen beeld van pais en vree. Veel gedichten gaan over het drinken en komen zo weer terug bij rivieren, met vreemde woorden als ‘zundgat’. ‘tongriem ontlast het gesprek / bindt ijdelheid in,’ schrijft Zwaal. Hij heeft het over ‘de roermond van de stad’. Tussen het respect voor de woorden en de speelsheid die halverwege de bundel opduikt, staan kleine juweeltjes als deze:
het is een bitter merk, de aarde
hij draait rond aan kabelen
gehangen
zoals men vroeger de maan beklom
wuivend met riet en de volle lucht
van aardse longen
landde op maan
aardde
B. Zwaal is een Hollandse meester genoemd, toen zijn vorige bundel zouttong voor de VSB Poëzieprijs werd genomineerd. Opvallend genoeg is die titel nog veel meer van toepassing op zijn nieuwe bundel, hij huldigt het land aan het water. ‘het lege land oogt verlegen’ is wat mij betreft een mooie omschrijving van de polder. En hij weet met al zijn respect de woorden nog steeds in beweging te brengen:
uit golven
weven zij zeeën.
Van F. van Dixhoorn verscheen De zon in de pan, zijn zesde dichtbundel. Wat ik hierboven schreef klopt niet helemaal: in dit geval is niet een bundel een gedicht, het gedicht bestaat uit twee deeltjes, samen in een kaft gevouwen. Het is een wonderlijk mooie uitgave, veel kleuriger ook dan de eerdere bundels van Van Dixhoorn. Ik heb zijn werk wel eens geprobeerd te lezen met de cijfers als witregels, 1 tot 4 en heel soms tot 6, en ze zo opnieuw als strofes te zien. Als het cijfer 1 werd genoemd, begon het gedicht opnieuw. Het wit werd dan vormgeving. Daar kom je een eind mee weg met de eerste drie bundels, waarin reeksen zijn opgenomen, maar in de bundels Twee piepjes en Dan op de zeevaartschool lukt dat niet meer. De strakke vormgeving van de kaften bouwt voort op het werk van Leendert van Stofbergen, die gedurende een periode alle dichtbundels van De Bezige Bij zo vormgaf: auteursnaam, titel, genre en uitgeverij tussen liggende strepen. Bij Van Dixhoorn viel het extra op, omdat de kaften egaal zijn en zonder afbeelding. Die stijl heeft hij consequent doorgezet. Toch zijn de twee bundels die niet bij De Bezige Bij verschenen, Jaagpad bij Perdu en Loodswezen in de slibreeks, opmaat geweest voor zijn latere werk, waarbij een gedicht gelijk ook een volledig boek is.
Het was meen ik Rein Bloem die in het nawoord van Jaagpad het tellen in het werk van Van Dixhoorn verbond aan de bomen waar je langs loopt, tussen het pad en het water. De woorden lijken dan gedachten, invallen, binnenpretjes tussen de schaduw van een boom. Zo zou je ook zijn nieuwe bundel kunnen lezen, waar minder cijfers in voorkomen, ‘om / de ene na / de andere / om’, het is alsof je boompje verwisselt, van je linkerarm om de ene boom naar je rechterarm om de andere boom slalomt. Ik krijg door dat Jaagpad telkens het beeld voor me van een trekschuit, die door een paard op het pad wordt voorgetrokken. Maar dat kan helemaal niet, want dan staan die bomen (boom 1, boom 2, enzovoort) in de weg!
Eigenlijk is het jammer om zo over het werk van Van Dixhoorn te schrijven, alsof het een raadsel is dat een sleutel benodigt. Alsof het een constructie zou zijn en niet een kunstwerk. Een vertaler merkte ooit op dat Van Dixhoorn naar het Frans vertalen zinloos zou zijn, dat hebben ze daar al volgens hem en veel beter ook. Nee, dacht ik, dat is niet waar. De woorden waar de poëzie van Van Dixhoorn uit bestaat is juist zo Nederlands als maar kan, die grappige, heldere, spreektalige zinnetjes. Ze doen eerder denken aan Martin Reints, Miriam Van hee of zelfs Remco Campert. En dat moet juist wel vertaald worden. En eenmaal vertaalt blijkt het ook een succes, er is zelfs een Frans theatergezelschap dat zijn poëzie in vertaling uitvoert.
Nu heb ik niets over de bundel geschreven en dat ga ik ook niet doen. Of goed, toch een citaat: ‘hoor je dan’ herhaalt de dichter en na ‘telkens na de/ 4. wat verandert / 4. als er niets verandert’ volgt deze pagina:
bedoelde u
wat verandert
als er niets verandert.
B. Zwaal. Oever drinkt oever. Wereldbibliotheek, 72 blz. €19,90
F. van Dixhoorn. De zon in de pan. De Bezige Bij, 2 x 24 blz. €17,50
Op uitnodiging van Poetry International doet dichter en poëzierecensent Erik Lindner op deze site twee keer per maand verslag van zijn ervaring als lezer en als reiziger. Dichtbundels, vertalingen, evenementen en festivals komen aan bod. De ene keer richt hij zich op poëzie van Nederlandse bodem, de volgende keer op poëzie uit de rest van de wereld. Jarenlang schreef Lindner columns voor De Groene, eerst voor het blad, later online. Al Lindners columns en recensies voor De Groene en andere bladen vindt u hier.
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère